vrijdag 21 februari 2014

Gedicht: sprookjesbal

Sprookjesbal

De weg was lang en steil
onder een duist're hemel.
Je voeten waren ruw,
je kleren vuil, je haar
verward, aaneen geklit,
toen je de poort bereikte
van het paleis. Je klopte,
bang te worden afgewezen
er niet te mogen zijn.
Was bijna omgekeerd.

Toen opende zich de deur,
ging je de drempel over
de warmte in. Je kleed
werd van je afgenomen.
Je werd vriendelijk onthaald,
zonder afkeer of verwijt,
meegevoerd naar spiegels
waar de dienaars stonden
al op je te wachten. Je liet
hen hun werk verrichten.

Hun handen veegden tranen
van je ogen, kleurden je
lippen rood, je wimpers zwart,
verfden je nagels. Je haar
werd zorgzaam opgestoken.
Ze hulden je in kant,
satijn, leer en brokaat,
hingen stenen aan je oren
bonden zilver om je hals,
bezet met diamanten.

In de reflectie zag je niet
langer wie je was, maar meer:
potentie werkelijkheid.
Hart bonzend schreed je door
naar binnen en naar buiten
in een balzaal groter dan
de wereld, de vervulling
van je diepste dromen.
Je zag hem naar je kijken,
glimlachend, zijn hand naar je uitgestrekt.

En toen begon de dans.