maandag 2 december 2013

Over de drempel (4): het verhaal van de vader

Een tijdje geleden, het was nog zomer, was op zondagmorgen de kerkdienst afgelopen. Ik was onder de indruk en wilde tegen mijn vrouw (toen mijn verloofde) vertellen wat ik ervan had gevonden. Terwijl ik praatte, trok ik in mijn enthousiasme mijn jas aan en zette mijn hoed op. Al pratend liepen we naar de uitgang. Onderweg werd ik door een dametje aangesproken. Of ik Nederlands sprak. Ik knikte. Ik dacht: nu word ik door iemand welkom geheten in de kerk! Zou leuk zijn. Maar nee, ze vroeg of ik christen was, en zei dat ik mijn hoed in de kerk moest afzetten. “Want ik heb wel respect voor God”, zei ze. Ik deed het, maar ik voelde me wel heel vervelend. Zij had trouwens geen hoofdbedekking op, maar dat terzijde. Toen ik het verhaal later aan anderen vertelde, suggereerden die dat deze mevrouw ‘het wel goed bedoelde’. Dat ze ook Jezus wilde volgen en dat dit haar manier was. Je hoort het onder christenen wel vaker: de suggestie dat we niet iets verkeerds van iemand kunnen zeggen, omdat hij ook in de kerk zit, of dat we de mening van iemand anders moeten respecteren omdat hij ook in God gelooft. Alsof het delen van een paar intellectuele overtuigingen maakt dat ik alles maar van iemand moet accepteren!
Jacobus zegt dat ook de demonen geloven dat God een is, en zij sidderen. En van de Farizeeen kon niet gezegd worden dat ze ongelovig waren of zelfs dat ze theologisch duidelijke onjuistheden predikten. Toch noemt Jezus ze ‘adderengebroed’. De dwaalleraars die in Galaten langskwamen, geloofden ook in God en in Jezus, maar Paulus zegt dat deze wetsverkrachters zich maar moeten laten castreren. Dat is ferme taal. Kennelijk hoef je niet alles maar te accepteren van mensen die zich christen noemen. Sterker nog: soms hebben mensen die zich christen noemen en zeggen dat ze het evangelie brengen, het gewoon fout. Opnieuw een citaat van Paulus in Galaten: ‘Wanneer iemand u iets verkondigt dat in strijd is met wat ik u verkondigd heb, al was ik het zelf of een engel uit de hemel - vervloekt is hij!’ (Galaten 1:8). Zelfs als iemand een engel is, kan hij het fout hebben. En een foute boodschap is schadelijk. Daarom waarschuwt Jezus dat het beter is om met een molensteen om de hals in zee geworpen te worden dan een van zijn kleinen tot zonde te verleiden (en volgens mij bedoelt hij hier de zonde van de Farizeeen, die mensen buiten het koninkrijk wilden houden).
Nu ben ik vriendelijk aangelegd, en bovendien kan ik geen 100 procent zekerheid claimen voor mijn eigen overtuigingen (die zijn ook maar tot stand gekomen door een lang proces, een proces dat bij andere mensen anders verloopt), dus zal ik tegen andere christenen niet de woorden bezigen die Paulus of Jezus gebruiken. Mensen hebben het recht zelf hun ideeën te vormen, ook als ik het er niet mee eens ben. Ook als dat het idee is dat ik mijn hoed pas weer op mag zetten als ik de deur van de kerk uit ben. Paulus zegt ten slotte ook iets over hoe sterke christenen afzien van het eten van offervlees als dat een zwak christen tot zonde zou verleiden (maar vice versa ook dat zwakke christenen geen aanstoot moeten nemen aan sterke christenen die wel de vrijheid hebben offervlees te eten, of een hoed te dragen). Maar wat ik voor mezelf wel geloof is dat ik niet iedereen evenveel zeggenschap in mijn leven hoef te geven. Als mensen een boodschap brengen die ingaat tegen het goede nieuws, die eraan af doet of eraan toevoegt, dan hoef ik daar niet net zo serieus naar te luisteren als naar ieder ander. Ik hoef niet mijn eigen geloof steeds aan dat van hen te scherpen. Want ze hebben het mis. Hun boodschap, als die suggereert dat God niet onvoorwaardelijk van ons houdt, of dat wij zelf door ons geloof of onze daden iets aan die liefde kunnen veranderen, is niet onschuldig of misleid, maar is gewoon fout. Die boodschap is, hoezeer de woorden ook lijken op die uit de bijbel, antichristelijk.

Wat op het spel staat is namelijk de natuur van God zelf. Is God liefde, zoals de bijbel zegt, of is hij dat niet? Dat is de kern van het probleem. Oh, mensen zullen allemaal beamen dat God liefde is. Maar vervolgens zullen ze die liefde kwalificeren. "God is dan wel liefde, maar hij kan onze zonde niet door de vingers zien. Zelfs het kleinste leugentje is voor hem al zo ernstig dat hij ons naar de hel moet sturen. God is liefde, maar hij is ook rechtvaardig. Hij moet wel eerlijk zijn, en dat betekent dat hij ons moet straffen." In dit bericht op Internetmonk vind je een hele rij van dergelijke citaten. En dit is precies wat ik in het verleden over God heb meegekregen. God is liefde, maar hij kan mij desondanks niet in zijn aanwezigheid verdragen.
Maar, merkt de schrijver op Internetmonk ook op, dat betekent dat mensen elkaar dus meer kunnen liefhebben dan God. Dat mensen grotere liefde tonen dan God. Want mensen zijn wel in staat om iemands overtredingen door de vingers te zien. Mensen zijn wel in staat om iemand te vergeven, zonder dat er iets tegenover hoeft te staan. Mensen zijn in staat om anderen een tweede kans te geven, om onvolkomenheden te accepteren, en zelfs partners en kinderen terug te ontvangen ook als ze de grootste overtredingen hebben begaan. Mensen kunnen een onvolmaakt mens liefhebben, gewoon omdat ze daarvoor kiezen. Waarom zou God dat dan niet kunnen? De tekst uit 1 Korintiers 13 over de liefde is niet alleen een opdracht voor ons, mensen, maar is ook een beschrijving van Gods liefde.
'Gods liefde is geduldig en vol goedheid. Gods liefde laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan. Gods liefde verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. Alles verdraagt Gods liefde, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.” Gods liefde bedekt ‘tal van zonden’ (1 Petrus 4:8).
God is als de vader in de gelijkenis van de verloren zoon, die altijd van de jongen is blijven houden, die hem tegemoet komt rennen en in zijn armen sluit, en hem, zonder dat de jongen nog maar zijn excuses heeft aangeboden, al zijn mantel omdoet en zijn zegelring aantrekt. En het gemeste kalf voor hem laat slachten. Volgens Robert Farrar Capon is het gemeste kalf een beeld van Jezus. En let nu op: het kalf werd niet geslacht om de liefde van de vader voor de zoon mogelijk te maken. De vader hield namelijk altijd al van de zoon. Het kalf werd geslacht om de liefde van de vader voor de zoon zichtbaar te maken. Het was een sacrament. En dat is een groot verschil. Het was de oudste broer die bleef volhouden dat het kalf iets transactioneels moest zijn. Dat hij hard had gewerkt en dat daarom een geitenbok geslacht moest worden. Dat hij er recht op had. De oudste zoon staat voor degenen die denken dat God ons niet kan liefhebben, zomaar omdat hij liefde is, maar dat er ook voor God aan voorwaarden moet worden voldaan. Hij is degene die vindt dat God eerlijk moet zijn. En daarom stond hij buiten het feest. Omdat hij gewoon te trots was.

Maar wanneer is liefde tussen mensen nou echt eerlijk? Zodra een liefdesrelatie tussen mensen verwordt tot een ‘voor wat hoort wat’-relatie, als twee geliefden gaan bijhouden hoeveel de een in het huishouden doet, en hoeveel meegebrachte bosjes bloemen opwegen tegen een avondje uit, is er geen sprake meer van liefde. Dit is het geval elke keer als er een transactioneel element in een relatie komt. Bij een transactionele relatie staat er altijd iets op het spel. Ook in een huwelijk. Als je met elkaar trouwt omdat je daardoor een financieel voordeel wilt bereiken, of omdat je van de eenzaamheid van het vrijgezellenbestaan af wilt, dan verwacht je iets van de ander, dan moet de ander iets voor jouw doen of betekenen. En wordt je boos of teleurgesteld als die dat niet doet. Dat geldt zelfs als je trouwt als transactie om daarmee een gezin te stichten of omdat je kinderen wilt. Een transactionele relatie is geen liefde, want liefde is oneerlijk. Liefde probeert met het bosje bloemen niet iets bij de ander te bereiken (bijvoorbeeld dat die de afwas doet); liefde wil met het bosje bloemen de grootte van de liefde laten zien. Liefde -in haar ideale, onvoorwaardelijke vorm- is dus sacramenteel.
En zo is het met God ook. Gods liefde is oneerlijk. Hij kan gewoon besluiten ons te accepteren in zijn aanwezigheid en dat doet hij ook. God is niet aan de wet onderworpen, of aan andere regels over wat hij wel of niet kan doen. Robert Farrar Capon zegt: ‘God is a crook’. God is niet een pietje precies, een rechter met een weegschaal, een pinnige onderwijzer (als professor McGonagal in de Harry Potter-verhalen). Hij is iemand die het niet zo nauw neemt met de regels, als hij zijn doel maar bereikt. Hij is bereid zijn handen smerig te maken. Hij neemt de verantwoordelijkheid op zich van kwaad en pijn, en weigert aan ons verantwoording af te leggen. (Een beetje als professor Dumbledore in Harry Potter and the Prisoner of Azkaban, die zelf Harry en Hermione adviseert om tegen de regels in door de tijd te reizen en zo Sirius Zwart te redden). Hij heeft namelijk zelf ook een belang in de hele zaak. Hij is niet onpartijdig. Als het kruis en de opstanding iets laten zien is het dat wel. God werd gekruisigd als een misdadiger, maar uiteindelijk kwam daar nieuw leven uit voort. We kunnen God dus niet vertrouwen dat hij eerlijk is. We kunnen er alleen van op aan dat hij goed is: dat is wat het teken van het kruis laat zien. C.S. Lewis zegt het al over Aslan: hij is wel goed, maar niet veilig. Het belang dat hij in de zaak heeft, dat zijn wij. Hij zoekt niet egoïstisch zijn eigen verheerlijking, maar ons behoud. Er is met de weegschaal geknoeid, maar in ons voordeel. En dat geknoei is al gebeurd voor de grondlegging van de wereld.
De dobbelsteen was altijd al zo gewogen dat hij voor ons boven kwam te liggen.

Daarom kan Johannes dus zeggen dat de liefde de angst uitsluit, “want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden” (1 Johannes 4:18). God motiveert ons niet met externe motivatoren zoals straf en beloning.
Straf en beloning zijn inherent transactioneel. Ik doe iets en daarmee bewerk ik iets goeds of slechts voor mezelf. Deze motiverende factoren worden gebruikt op het werk (in het functioneringsgesprek), of in de maatschappij (alle toenemende regelgeving), of in de kerk (om een organisatie draaiende te houden). Maar deze organisaties hebben mij niet lief. Als ik niet goed functioneer, word ik ontslagen, hoeveel de werkgever ook om me geeft. Er wordt niet zomaar iets door de vingers gezien. Maar met deze externe factoren delf ik zelf het onderspit! Mijn persoon, wat mij waardevol maakt, wat ik zelf wil, moet verdwijnen. Ik moet doen alsof. Uiteindelijk word ik daardoor moe en overspannen. Externe motivatoren kunnen me dus niet werkelijk veranderen. Ze veranderen alleen maar wat ik aan de buitenkant laat zien.
Alleen onvoorwaardelijke acceptatie, onafhankelijk van mijn gebed, onafhankelijk van mijn gedrag, of mijn religiositeit, kan mijn motivatie van binnenuit veranderen. Alleen liefde kan ervoor zorgen dat ik werkelijk een ander mens wordt. Zo geldt het in menselijke relaties, zoals een huwelijk, ook. En dat betekent dat er geen dreiging is van straf, maar ook geen beloning die me als wortel voor de neus wordt gehouden. Alleen liefde. Oneerlijke liefde.

Het enige wat wij kunnen doen, is erop vertrouwen dat het teken van Jezus’ dood en opstanding betrouwbaar is en dat God werkelijk van ons houdt. En daardoor zal ons leven veranderen. We zullen onszelf gaan accepteren, ongezonde patronen zullen afzwakken, we zullen anderen zien als mensen die ook door God geliefd zijn en hen gaan respecteren, we zullen de stem van God willen horen die met liefde tot ons spreekt. En daarvan zullen we genieten. Dat is de enige beloning: dat de liefde waarop we vertrouwen meer en meer werkelijkheid voor ons zal worden en wij zelf meer zullen liefhebben.
Maar als we niet willen accepteren dat Gods liefde onvoorwaardelijk is, als we voorwaarden willen verbinden aan het geschenk van God, zullen we niet kunnen geloven dat we werkelijk geaccepteerd zijn zoals we zijn, zullen we anderen niet zien als geliefd door God, en zullen we bezig blijven met onze eigen systemen van straf en beloning. Dan zijn we als de oudste zoon van de vader, die op het veld bleef, buiten het feest, omdat hij de oneerlijkheid van de vader niet kon accepteren. En dat is dan onze ‘straf’.
Maar ‘straf’ is niet het juiste woord, want God dreigt er niet mee. Het is niet iets dat God ons zal aandoen als we per ongeluk tekort schieten. De vader staat aan het eind van de gelijkenis nog steeds bij zijn zoon en probeert hem over te halen toch naar het feest te komen. De vader straft niet. Hij is liefde. Het is een gevolg van zijn keuzes, een consequentie die deze zoon zelf over zich heeft uitgeroepen, door te weigeren de liefde van de vader te accepteren. En weigeren de sacramentele liefde van God te accepteren (de drijvende kracht onder de schepping), is kiezen voor het niets, voor de leegte, want buiten de scheppende kracht van de liefde is er niets. Daarom de beelden over de buitenste duisternis. Helaas suggereert Johannes in 3:19 dat er mensen zijn die de duisternis liever hebben dan het licht. En dat is gelijk hun oordeel, zegt de schrift.

Dus is het belangrijk welk beeld van God we uitdragen. Het is geen bijzaak, het is hoofdzaak. Het is wat het evangelie werkelijk ‘goed nieuws’ maakt. Greg Boyd zei het eens: als het te goed lijkt om waar te zijn, is dat een teken dat je de goede richting op denkt.