vrijdag 5 juli 2013

Gedicht: Sinai

Sinaï

Ik zucht.
Te lang heb ik rondgezworven
door een vallei
van beenderen en asgrauw zand,
keek smachtend naar fonteinen
van bruisend water.
Maar ik bleef verre staan
bang voor wachters met scherpe
ogen en stalen woorden,
trillend in de middagzon.

Mijn rug
bezweek haast onder alle lasten
door mij geraapt
uit poelen met een zwavelgeur.
Ik durfde ze niet achterlaten
me uit te rekken.
Mijn masker bleef gekleefd
aan mijn gezicht, mijn hart
verborgen opdat niemands blik
mij plotseling zou doden.

Maar wachters bleken lege hulzen
mijn masker was een dood gewicht.
Ik was het zelf die mij gevangen hield,
mijn eigen kweller,
liep zelf vertelde leugens achterna

Niet meer!
Het eind is aan mijn reis gekomen.
Ik maak de sprong
de cirkel uit van het verdwaalde zelf,
mijn voeten op een stevig pad
door God verlicht.
En ik sta niet meer stil
hoor woorden die mij vleugels
geven en arendsogen
wachtend op het morgenrood.