maandag 31 december 2012

Filmbespreking: The Life of Pi

Het komt niet vaak voor dat ik een film zie waar zoveel vissen in voorkomen. Vissen die ook nog eens biologisch correct zijn weergegeven en zich als zodanig gedragen (in de aftiteling zag ik dat er biologen aan de film hebben meegewerkt). Als aquariaan en amateurichthyoloog (vissendeskundige) keek ik mijn ogen uit. Van de dorade en de tropische vissen die een vlot en roeiboot als schuilplaats gebruikten in de verder kale en levenloze uitgestrektheid van de Grote Oceaan, en de oceanische witpunthaaien (die een nijpaard oppeuzelen) tot het jachtgedrag van tonijnen. Vliegende vissen spelen een behoorlijk grote rol in het verhaal, en er is zelfs een scene waarin een reuzenpijlinktvis in gevecht gaat met een potvis. In een droom weliswaar, maar toch, zo veel films zijn er niet die dit evenement van bijna mythische proporties in beeld brengen. Alleen al vanwege de (inkt)vissen is deze film wat mij betreft dus een aanrader.

Maar het verhaal gaat niet in eerste plaats over vissen. Wel voor een groot deel over andere dieren. Hoofdpersoon is namelijk Piscine ‘Pi’ Patel - de zoon van een Indiase dierentuinexploitant. Een schrijver heeft gehoord dat hij een bijzonder verhaal te vertellen heeft. Een verhaal dat de toehoorder in God kan doen geloven. Volgens Pi doet een goede maaltijd hetzelfde. Hij stelt de schrijver met zijn oordeel te wachten tot hij zijn verhaal gedaan heeft. Het blijkt namelijk dat zijn vader een nieuw leven wilde opbouwen in Canada en daarom met zijn gezin en de dieren uit de dierentuin op reis ging naar Amerika.   Het schip komt echter onderweg terecht in een heftige storm en vergaat. Pi bereikt een reddingsboot. Hij is echter niet alleen. Ook een paar van de dierentuindieren zijn uit hun kooien ontsnapt en hebben de boot gevonden. Een zebra met een gebroken poot, een orang oetan en een hyena. Op zo’n kleine oppervlakte is dat geen goede combinatie. Als de hyena de andere dieren heeft gedood en op Pi afkomt, blijkt er nog een verstekeling te zijn. De tijger Richard Parker, voor wie Pi’s vader hem indringend heeft gewaarschuwd. Een roofdier. Geen speelkameraad. Pi trekt zich terug op een drijvend vlot, maar het water en de scheepsbeschuit bevinden zich in de reddingsboot. Als hij wil overleven, zal hij een manier moeten vinden om met de tijger om te gaan ...

De film van regisseur Ang Lee is heel erg mooi. Indrukwekkende beelden volgen elkaar op. Van de dierentuindieren over de titels in het begin, tot de scheepsramp, tot de spiegelgladde oceaan, waarin een oranje wolkenlucht wordt weerspiegeld, tot de betoverende effecten van zeevonk, tot een tropische storm aan de horizon, compleet met regenboog. De film maakt hierbij sterk gebruik van de 3D-technologie. Deze trend in de bioscoop pakt niet altijd goed uit, vooral niet als de derde dimensie pas na het filmen wordt toegevoegd, en ik heb er ook wel eens hoofdpijn aan overgehouden, maar deze film maakt echt goed gebruik van de mogelijkheden van de relatief nieuwe techniek (met name een scene met vliegende vissen die de kijker midden in de actie plaatst). Ook heel mooi is de tijger, Richard Parker, voor een deel samengesteld uit beelden van echte tijgers, voor een deel uit niet van echt te onderscheiden computeranimatie. Wat vooral beklijft is dat het geen knuffelbaar fantasiedier is geworden, maar een roofdier is gebleven. Als de tijger op Pi komt afzwemmen voel je daarom ook werkelijk angst. Een aantal van Pi’s maatregelen om te overleven op de oceaan zijn goed gevonden, maar ik vond het avonturenaspect van de film niet volledig meeslepend, misschien door de magisch realistische beelden. Voor mij lag de nadruk meer op de theologische vraag die aan het begin was opgeworpen. En mijn reactie op de film was ook meer intellectueel dan emotioneel. Wat dat betreft zal het interessant zijn het oorspronkelijke boek een keer te lezen (dat heb ik namelijk nog niet gedaan, ook al had ik het heel lang in mijn kast staan).

In filmtijdschrift Empire las ik bij een artikel over deze film een interview met de oorspronkelijke auteur van het boek. Volgens hem was het uitzonderlijk dat zijn boek werd verfilmd, want volgens hem worden er nauwelijks films gemaakt die vragen met betrekking tot religie serieus nemen. Ja, er zijn films waarin religieuze mensen de onderdrukkende en manipulerende slechteriken zijn, en er zijn films waarin gelovige lieden door gebed elke tegenstand overwinnen, maar er zijn inderdaad weinig films die proberen de vraag te beantwoorden wat het eigenlijk betekent te geloven. En dat terwijl mensen ten diepste religieuze wezens zijn. Zoals ik Cloud Atlas aanraadde vanwege de moed van de filmmakers zo’n complex verhaal te vertellen, raad ik The Life of Pi aan vanwege de moed van de filmmakers een theologische discussie aan te zwengelen. De film biedt aanleiding voor goede en diepe gesprekken na afloop onder het genot van een biertje.
Aan de andere kant hoeven er ook helemaal geen films gemaakt te worden over geloof of religie als afzonderlijke onderwerpen, want volgens mij zijn films in zichzelf al religieus. Het horen of zien van een verhaal, waar we het verhaal van ons eigen leven aan kunnen spiegelen, en dat suggereert dat wat wij meemaken net zo goed betekenis heeft als de belevenissen van de personen in het verhaal, is een religieuze ervaring. Mensen verlangen naar betekenis en die betekenis vinden we in verhalen. In mythe. Godsdiensten doen hetzelfde: ze vertellen een verhaal dat zelfs veel groter is dan wat in een film verteld kan worden. En ook al betoog ik in navolging van mijn grote held J.R.R. Tolkien dat in het verhaal van Jezus mythe werkelijkheid werd (de verteller kwam zijn eigen verhaal binnen), dan nog blijft het christelijk geloof in eerste instantie een verhaal, en niet een theologie. Het geloof doet ook hetzelfde als een goede film doet: het geeft een interpretatiekader waarmee we ons leven als betekenisvol kunnen zien (en als we in de opstanding van Jezus geloven, geloven we dat het deze betekenis ook daadwerkelijk heeft).
Het bezoek aan de bioscoop is dus in essentie te vergelijken met een bezoek aan de kerk (en dan leuker) en het is niet voor niets dat mensen net zo fanatiek kunnen discussiëren over films als over theologie. En dit verklaart waarom ik op mijn blog zulke lange theologische essays kan baseren op ook de meest ‘niet christelijke’ films. In Engeland blijken mensen zich bij bevolkingsonderzoeken wat betreft hun religie zelfs te laten registreren als ‘Jedi’ - op basis van de Star Wars-films. De Star Wars-films waren weer in grote lijnen gebaseerd op het gedachtegoed van Joseph Campbell, die in The Hero with a Thousand Faces betoogde dat heldenverhalen en religieuze mythen een overeenkomende structuur hebben. Deze mythe zegt iets waars over het menselijke leven en daarom reageren we zo enthousiast, zowel op religies als op verhalen. Campbell heeft daarom gezegd: ‘All religions are true, but none are literal’. Je zou kunnen zeggen dat dit idee van Campbell wordt uitgewerkt in The Life of Pi.

De film speelt namelijk met de overeenkomsten tussen de godsdiensten. Pi is namelijk zowel Hindoe als Christen als Moslim. Hij gelooft in God. Maar, zegt hij: we geloven omdat we aan God worden voorgesteld. Pi zelf werd eerst aan God voorgesteld in de vorm van Vishnu. Zijn moeder vertelde hem namelijk verhalen over de Hindoeïstische goden. Verhalen waar hij ademloos naar luisterde. Hij las zelfs stripboeken over de goden. Een beeld uit het stripverhaal spreekt tot zijn verbeelding (het komt als het ware in 3D tot leven). Maar later in zijn leven ontmoet hij een christelijke priester die hem een ander verhaal vertelt, dat over Jezus. De film citeert Johannes 3:16 ‘Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren zoon heeft gezonden opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’ Aanvankelijke begrijpt Pi niet waarom God om zijn liefde te laten zien zijn eigen zoon moet laten sterven (hij houdt mijns inziens vast aan het idee van Karma, namelijk dat schuldigen hun eigen straf moeten dragen en niet vrijgesproken moeten worden), maar hij gaat de Zoon van God steeds meer waarderen. Jezus wordt zijn vriend. Door middel van het christendom werd Pi voorgesteld aan de liefde van God. Ten slotte ontmoet hij ook nog moslims, die hem een bepaald ontzag en ritme bijbrengen.
Is de manier waarop Pi zijn geloof beleeft bezwaarlijk? Ik denk het niet. Want ik geloof dat er uiteindelijk maar een enkele werkelijkheid is. Er is maar een God. Dus als iemand een werkelijke ontmoeting heeft met het absolute, met de grondslag van het universum, met het goddelijke, zoals Pi dat beleefde in het Hindoeïsme, heeft hij een ontmoeting met de enige God. Ikzelf pleeg te zeggen dat elk goed verteld verhaal uiteindelijk elementen bevat van het Ware Verhaal, het Verhaal van de Werkelijkheid. Elke goede film, elk goed boek, wijst terug naar het Verhaal dat ten grondslag ligt aan de werkelijkheid. Daarom hoef ik als christen ook niet alleen maar christelijke films te kijken, maar kan ik Christus tegenkomen in elke film die ik kijk, ook de ‘niet christelijke’. Dat geldt voor religie ook.
Als christenen moeten we daarom niet de religieuze ervaringen van andersgelovigen wegwuiven of relativeren. En vooral niet mensen dwingen hun eigen cultuur en culturele uitingsvormen achter te laten. Ik las van de zomer bijvoorbeeld op de blog van Rachel Held Evans een interessant interview met een christen van Indiaanse afkomst (niet Indiaas), die betoogde dat christenen uit de oorspronkelijke Amerikaanse volken wel aan hun cultuur konden blijven vasthouden. Hij betoogde namelijk dat zijn volksgenoten zonder het te weten dezelfde God hadden aanbeden en dat Christus de vervulling of voltooiing was van de religieuze verlangens van de mensen. Paulus beweert eigenlijk hetzelfde als hij tot de Grieken spreekt op de Areopagus naar aanleiding van hun altaar voor de onbekende God. Hij komt hen vertellen van de God die zij ‘zonder het te weten’ hebben aanbeden en verwijst daarbij naar hun eigen dichters, alsof die met gezag hadden gesproken over de geestelijke werkelijkheid. Paulus verwijst hier (net als J.R.R. Tolkien) naar de opstanding om aan te geven dat in Jezus het Grote Verhaal werkelijk en tastbaar is geworden, maar hij laat staan dat ook in de Griekse verhalen al iets doorschemerde van wat onder de werkelijkheid lag.

Wie het verhaal van Pi goed beluistert, ziet daarin ook iets terug van datzelfde grote verhaal (en van het heldenverhaal van Campbell). Het is een verhaal van zwakheid. Van overgave. Heel mooi is een scene in een storm, als Pi tegen God roept: ‘Ik heb me aan u overgegeven? Wat wilt u nog meer van me?’ Maar het feit dat hij dat uitroept, suggereert dat zijn overgave niet compleet is. Hij verlangt nog steeds iets van God. Hij heeft zijn zelfbeschikking nog steeds niet losgelaten. Pas daarna, als de storm voorbij is (interessant genoeg is er een regenboog zichtbaar - een teken van hoop!) volgt de echte overgave. Pi staakt namelijk zijn verzet tegen God. Degene met wie ik de film zag, zag in dit verband zelfs dat hij een kruispositie aanneemt. En prompt daarna vindt Pi hulp op zijn pad. Hij krijgt hoop om door te gaan. Volgens hem heeft God hem geholpen. (Wat deze hulp precies is en wat het betekent, kan ik hier niet uitleggen. Ook over de symbolische betekenis van de tijger in het verhaal en Pi’s omgang met zijn eigen destructieve kant zal ik het hier niet hebben. Daar is een compleet nieuw essay over te schrijven!).
Aan het eind van de film wordt de vraag opgeworpen of het verhaal dat Pi vertelt wel echt is gebeurd. Er is ook een alternatief verhaal. Een nogal schokkend verhaal. Maar het alternatieve verhaal ontneemt het eerste verhaal niet zijn bestaansrecht. Want ook al is het verhaal over Richard Parker niet letterlijk waar, het bevat wel een waarheid over wat er met Pi gebeurd is, die moeilijk was weer te geven op een letterlijke manier. Het verhaal was waar, maar niet letterlijk. Sommige recensenten op internet suggereren dat de conclusie van de film is dat de wereldreligies niet waar zijn en dat het bestaan van God maar een ‘verhaaltje’ is waarmee we ons afsluiten voor de realiteit een schokkend en leeg universum, een verhaaltje dat ons de illusie van zingeving schenkt - en niets meer. Ze denken dat de film in essentie cynisch is. Ik denk echter dat ze geen gelijk hebben. Het is namelijk niet zo dat het ene verhaal dat Pi vertelt cynischer is dan het andere.
Zoals Pi zelf zegt: in beide verhalen vergaat het schip, is Pi de enige overlevende en heeft hij veel geleden. Het eerste verhaal was geen rooskleurig sprookje. Maar wat Pi in dat verhaal vertelt, is welke lessen hij heeft geleerd over God, over zichzelf, over overgave en over verlossing. Hij heeft in zijn avonturen een ervaring gehad met God. Het punt is dat hij deze lessen heeft geleerd - ook al was het alternatieve verhaal de letterlijke waarheid. Hij heeft God ontmoet op zee, ook al waren er geen zebra, orang oetan of tijger in zijn boot. Maar hoe breng je zo’n ervaring over? Hoe spreek je over een ontmoeting met de Grondslag van het Universum? Door er een verhaal over te vertellen. Wat de ervaringen van Pi waren, is met een feitelijk verslag weer te geven. Wat ze betekenden, kan alleen worden weergegeven in de vorm van een verhaal. In de vorm van een mythe. De feiten kunnen de betekenis niet overbrengen. Dus zelfs al was het verhaal niet letterlijk waar, het was nog steeds waar op een manier waarop de ‘feiten’ niet waar waren.
De film suggereert dat de kijker tussen de twee verhalen moet kiezen. Ik weet niet hoe dit in het boek is weergegeven, maar volgens mij is dit een valse keuze. De film geeft op dit punt niet alle opties, zoals dat vaak niet gebeurt in discussies over religie en wetenschap. Er wordt gedaan alsof dit gescheiden werelden zijn. Alsof het verhaal dat de wetenschap over de werkelijkheid vertelt, het verhaal dat religie vertelt automatisch uitsluit. Maar volgens mij kan de luisteraar in het geval van Pi zeggen dat beide verhalen waar zijn, of dat hij beide verhalen gelooft. Ook op het gebied van religie en wetenschap. Ja: ik geloof dat het verhaal van de wetenschap waar is. Maar niet dat daarmee alles dus toevallig en zinloos is. Het bestaan van God is echter niet wetenschappelijk te bewijzen. Het verhaal van de bijbel bevat zelfs wonderen die voor de gemiddelde materialist aanstootgevend zullen zijn (zoals het eerste verhaal van Pi ook onwaarschijnlijkheden bevat - maar het zijn de vooroordelen over de werkelijkheid waarom we het wonder niet willen aannemen. Een wonder is immers een wonder omdat het niet wetenschappelijk te voorspellen valt). Ook de opstanding van Jezus is wel aannemelijk te maken (er zijn volgens mij sterke redenen om te geloven dat het graf leeg was, en dat Jezus’ volgelingen hem hebben waargenomen), maar niet te bewijzen. Ik kan het niet accepteren zoals ik een wetenschappelijke theorie of een leerstelling accepteer. Het verhaal van Jezus vraagt van mij een keuze op een ander niveau. Ik bevind me inderdaad op de positie van de schrijver die naar Pi luistert, en voor de keuze staat: welk verhaal vind ik het mooist? En zo is het met God, zegt Pi. Het verhaal van Jezus stelt mij ook voor een keuze: in welk verhaal wil ik leven?
Ik zelf wil leven in het verhaal waarin Jezus de dood heeft overwonnen, waardoor elk persoon en elke gebeurtenis betekenis ontvangt, en waarin liefde het laatste woord zal hebben. Het Verhaal van de Werkelijkheid is namelijk het mooiste verhaal dat er is.

vrijdag 28 december 2012

Filmbespreking: The Prince of Egypt

Op eerste kerstavond keken we dit jaar geen kerstfilm (ik heb eerder deze week al eens uitgelegd dat ik daar niet zo veel mee opheb), maar een paasfilm. We keken The Prince of Egypt, de tekenfilm over het leven van Mozes die in 1997 in de bioscoop draaide. Het is een van de films die ik al vele malen heb gezien, maar ook nog vele malen zal kijken. Dat niet alleen vanwege de prachtige animatie, hoewel die wel meespeelt.  Van sommige scenes, zoals de instortende steigers in het begin, is nu wel te zien dat die duidelijk met de computer zijn gemaakt. Maar de wat gestileerde beelden van het oude Egypte zijn indrukwekkend, net als de reis van Mozes door de woestijn. De karakters zijn niet zo sterk gestileerd als in sommige Disneyfilms, waardoor sommige meer cartooneske figuren (de schapen of de priesters Huy en Hotep) een beetje uit de toon lijken te vallen. Uit kinderbijbels overbekende beelden zoals de splitsing van de Rode Zee krijgen een nieuwe luister (vooral door de schaduwbeelden van vissen op de waterwanden). Heel indrukwekkend is de 2D-scene waarin de hoofdfiguur de wandaden van zijn vader ontdekt. De muziek in de film is een andere factor - de meeste liederen zijn heel sterk. Van het aangrijpende ‘Deliver us’ helemaal aan het begint, tot het duet tussen Mozes en Farao Ramses, en het van hoop sprekende ‘When you believe’. En dan noem ik nog niet eens ‘Look at yourself through heaven’s eyes’ - een lied dat mij vaak in gedachten komt: ik moet mijn zelfbeeld niet baseren op mijn eigen oordelen over wat belangrijk is, maar accepteren hoe God over mij denkt. En ten slotte vind ik het verhaal sterk. Het is natuurlijk ook een klassieker. Maar in deze film zijn er uit buiten bijbelse gegevens interessante elementen in gebracht. Het is duidelijk gebaseerd op dezelfde bronnen als de oudere klassieker ‘The Ten Commandments’ - die noemt een boek met de titel ‘The Prince of Egypt’ als inspiratie. En Ramses in The Prince of Egypt lijkt te zijn vormgegeven als Yul Brynner (ze zijn allebei kaal). Maar waar in The Ten Commandments Mozes en Ramses elkaar van het begin af niet mogen, beginnen ze in The Prince of Egypt als vrienden. Dat maakt hun conflict des te aangrijpender en maakt nog duidelijker dat hun verschil een ideologisch verschil is en niet alleen een verschil van karakter. Ook is Zipporah in de tekenfilm wat sterker en levenslustiger dan in de oude film. Maar waarom ik de film vooral waardeer, is dat hij me eraan herinnert hoe belangrijk God vrijheid vindt.

Het is makkelijk te vergeten in een maatschappij waarin religie (in elk geval buiten de voordeur) wordt gelijkgesteld met overheersing, veroordeling en hypocrisie, waarin kerken bekend staan om hun afwijzing van andersdenkenden en anders geaarden, meer om waar ze ‘tegen’ zijn dan waar ze ‘voor’ zijn, en waarin schrijvers tientallen boeken nodig hebben om hun eigen geschiedenis met geestelijke manipulatie te verwerken, maar de grondslag van het Joodse en het Christelijke geloof ligt in een daad van bevrijding. Het gaat in beide om vrijheid. Laat dat woord eens tot je door dringen, en realiseer je hoe groot het contrast is met wat mensen van deze religies hebben gemaakt.
Wij vieren in Nederland nog steeds ‘bevrijdingsdag’ - het moment waarin een einde kwam aan vijf jaar van Duitse bezetting. Niet langer hoefden mensen onder te duiken omdat ze Jood, homo of anderszins ongewenst waren. Niet langer hoefden mensen bang te zijn dat ze geliefden of hun fietsen en andere bezittingen zomaar konden kwijtraken. Niet langer hoefden verenigingen en organisaties zich aan te passen aan het Duitse model, en mensen uit te sluiten. Niet langer hoefden mensen hun meningen voor zich te houden. Niet langer regeerden er mensen over Nederland en over Nederlanders voor wie de Nederlanders niet zelf hadden gekozen. Ze waren vrij. Vrij om hun eigen godsdienst te kiezen. Vrij om volgens hun eigen geweten te handelen. Vrij om hun mening te uiten. Vrij om in de pers te schrijven. Vrij om hun eigen regering te kiezen. Vrij om zichzelf te zijn. Geen wonder dat er op dat moment overal in Nederland werd feestgevierd. En nog steeds.
Een vergelijkbare ‘bevrijdingsdag’ is de basis van het Jodendom en het Christendom. De omstandigheden van Israël in Egypte waren echter nog erger dan die van Nederland onder Duits regime. Het volk Israël leefde in slavernij. Het werkte voor de Farao’s, die leefden voor hun eigen glorie, die hun eigen rijk wilden uitbreiden. Farao’s die zichzelf zagen als goden en hun identiteit dus hadden gekoppeld aan hun macht (een illustratie hoe ‘kleine verhalen’ leiden tot afgodendienst). De Israëlieten moesten zich inzetten voor het vergroten van de positie van de Farao. Wie zich verzette, werd gedood. Wie niet productief meer was, moest verdwijnen. Werd er geprotesteerd, dan verschaften de opzichters geen stro mee, en moesten de slaven dat ‘s nachts op het land verzamelen. En toen het volk te groot dreigde te worden, aarzelden de onderdrukkers niet de pasgeboren jongetjes in de Nijl te werpen. Dit was een genocide. Een volkerenmoord waar de Egyptenaren zich niet schuldig over voelden. ‘Het zijn toch maar slaven’, zeggen zowel de Farao als Ramses in The Prince of Egypt. Deze zin moet bij de kijker een rilling over de rug laten lopen. De Israëlieten waren geen mensen meer, maar slaven. En deze situatie duurde niet maar vijf jaar, maar hield honderden jaren stand.
God maakte echter duidelijk niet op de hand te zijn van slavendrijvers. Hij wilde niet dat de ene mens over de andere zou heersen, en hem of haar zijn waarde als individu zou ontnemen. Hij accepteerde niet dat mensen door de kleine verhaaltjes van anderen alleen nog maar waarde hadden om hun bijdrage aan dat verhaal, hun functie, en niet als onafhankelijk individu. En om dat duidelijk te maken kwam hij in actie tegen Egypte. Hij aarzelde niet al zijn kracht in te zetten om het volk Israël te bevrijden. Zo erg vond God het bestaan van slavernij dat hij zelfs de onschuldige kinderen van Egypte trof. Hij was bereid zo’n hoge prijs te betalen (dat het een hoge prijs is maakt de reactie van Mozes in de tekenfilm duidelijk - maar hij maakt ook duidelijk dat het de koppigheid van de Farao is waarmee deze dit over zichzelf uitroept). Dit zegt mijns inziens niet iets over de wreedheid van God, maar vooral over de slechtheid van slavernij. Dat mensen onvrij zijn is kennelijk nog erger voor God dan dat ze sterven. Deze kinderen zouden immers bij Hem zijn, terwijl de slaven al de jaren van hun leven levend dood waren. En uiteindelijk verlieten de Israëlieten dan Egypte. Ze kregen hun vrijheid terug. Dit was de reden voor een feest dat tot nu toe nog gevierd wordt: Pasen!

Ik denk niet dat Bevrijdingsdag over 3000 jaar nog gevierd wordt, maar deze gebeurtenis was zo belangrijk dat het de grondslag werd voor de nationale identiteit en de religie van het Joodse volk. Zij kenden hun God voortaan in zijn rol als Bevrijder. In de hele bijbel wordt Egypte gebruikt als beeld van overheersing, van macht en controle. En steeds wordt de uittocht als beeld gebruikt van wat God doet: hij maakt mensen vrij. En ook Christenen claimen dit deel van de geschiedenis als basis voor hun geloof. Al bij Jezus’ geboorte werd hij aangekondigd als bevrijder. Het laatste avondmaal dat Jezus viert, is het traditionele paasmaal. Zijn dood en opstanding vielen samen met de herdenking van de slacht van het paaslam en de uittocht uit Egypte. De boodschap van de bijbel is dat het werk van Jezus een herhaling was van deze gebeurtenissen. Maar niet alleen een herhaling. De vervulling! Jezus deed niets anders dan wat God meer dan duizend jaar daarvoor had gedaan. Maar wat God deed voor Israël, deed Jezus voor alle mensen. En waar God zijn volk alleen bevrijdde van de materiële overheersing door een macht van buitenaf, bevrijdde Jezus de mensheid van hun innerlijke gebondenheid, de onvrijheid die hen in de greep hield van oordelen en dus van begeerte en dood. Waar de Israëlieten om aan Egypte te ontsnappen over de bodem van de zee moesten trekken, moeten de mensen nu zich vereenzelvigen met de zwakheid van Jezus tot in de dood, om met Hem te worden opgewekt en voortaan te leven in een nieuw verhaal. Het grootste verhaal dat denkbaar is.  Het Ware Verhaal, dat leidt tot schoonheid, waarheid en relaties, een land overvloeiend van melk en honing.
Dat er een verdergaande bevrijding nodig was, wordt ook duidelijk uit het bijbelse verhaal over de uittocht uit Egypte. Want het is nogal opvallend dat zodra het volk is bevrijd er al wordt gemord. De Israëlieten verlangen terug naar Egypte omdat ze er uien en vlees te eten hadden. En onderaan de Sinaï, in het zicht van de wolk, kiezen ze ervoor afgoden te vereren en vergrijpen ze zich aan elkaar. Ze zijn zelf dus ook in de greep van allerlei kleine verhaaltjes. Ze zoeken hun identiteit in afgoden. Ze offeren andere mensen op aan hun eigen begeerte. Dit wordt weer duidelijker weergegeven in The Ten Commandments, waar de corrupte Dathan het volk aanzet tot rebellie. In zekere zin waren de Israëlieten na hun bevrijding nog steeds slaaf. Niet langer van de Egyptenaren, maar van de zonde (en interessant genoeg van de religieuze zonde - ze kozen voor het kleine verhaal van de religie en werden daardoor onvrij). Deze onvrijheid vindt God even erg als de uitwendige onvrijheid. En omdat God een bevrijder is, wil hij zijn volk ook bevrijden van hun zonde. Maar dat gaat niet door vertoon van macht. Dat gaat niet door wonderen en tekenen. Dat zijn uiterlijke verschijnselen, het is beïnvloeding van buitenaf. Dat kan nooit werkelijk de interne motivatie van mensen veranderen. Het kan hen er hooguit door angst en beloning toe brengen om hun gedrag aan te passen. Maar het maakt niet dat ze naar een ander leven gaan verlangen. Daarvoor is een innerlijke verandering nodig - en die kan niet plaatsvinden door geweld.
Ook de wet faalt daarin, omdat de wet met zijn beloften en straffen een uitwendige maatregel is. Aan de Sinaï moet God wel zijn wet geven om in het nieuwe volk Israel in elk geval een deel vrijheid te garanderen. Hij laat vastleggen dat mensen een God moeten dienen, en geen afgoden, en dat ze elkaar als waardevolle individuen moeten behandelen en niet alleen als gebruiksvoorwerpen. De tien geboden kun je zien als een heel vroege versie van de Universele Mensenrechten. Deze regels waren, op straffe van steniging, de duizend jaren na de uittocht uit Egypte de garantie dat Israël niet zelf een nieuw Egypte zou worden. In het Oude Testament was de ‘wet’ dus de basis voor vrijheid. Dit punt wordt meerdere malen gemaakt in The Ten Commandments. Deze film werd niet lang na de Tweede Wereldoorlog gemaakt, en dat conflict resoneert in deze film. Meer dan God zelf lijkt in deze film de ‘wet’ nodig te zijn om individuen in vrijheid te laten leven. De wet die stelt dat ieder mens (voor de wet) gelijk is.

Maar de geschiedenis van Israël laat zien dat de wet niet voldoende is (de geschiedenis van de wereld na de Tweede Wereldoorlog toont dit trouwens ook aan). En daarom kijken de profeten uit naar een nieuw verbond. Een verbond waarbij God zijn wet in de harten van zijn kinderen zou schrijven. De wet zou niet langer iets zijn buiten de mensen, gegrift op tafelen van steen, maar een realiteit binnen de mensen, geschreven op tafelen van vlees. Voortaan zouden de mensen uit zichzelf de wet houden. Omdat de wet kan worden samengevat in de geboden ‘Heb God lief boven alles en de naaste als jezelf’, betekent dit dat voortaan de mensen zouden liefhebben. God, zichzelf en elkaar. In mijn boek ‘Indrukwekkende Vrijheid’ heb ik al betoogd dat dit de basis is voor werkelijke vrijheid. Wie liefheeft, heeft de wet vervuld, zeggen meerdere schrijvers in het Nieuwe Testament. Maar liefde kan niet van buitenaf worden afgedwongen. Het is het gevolg van een innerlijke verandering. Zoals het oude verbond, met zijn wet van buitenaf, volgde op een bevrijding van uitwendige omstandigheden, volgt het nieuwe verbond, met zijn wet in het binnenste, op een bevrijding van het menselijke hart.
Ik heb zelf het idee dat The Prince of Egypt vooruit grijpt op dit tweede verbond - door niet de Joden in opstand te laten komen, en geen nadruk te leggen op de wetgeving. Mozes is in deze film zelfs een Christusfiguur die zelf ook lijdt onder het laatste oordeel van God over Egypte. Maar dit plaatje is niet compleet. Want de bevrijding van het menselijke hart is niet tot stand gebracht door Mozes, maar is door Jezus bewerkstelligd op Pasen. Jezus gebruikt zelf geen geweld, maar wordt het slachtoffer van geweld. Dit keer betaalt God niet een vreselijke prijs om zijn volk te bevrijden, maar Hij neemt alle kosten van de slavernij van de mensheid op zich. Hij heft niet zijn hand op in toorn (zoals God deed tegen Egypte), maar keert zijn andere wang toe en laat zijn hand vastnagelen in het kruis. Waar God als de dood tekeerging in Egypte, verslaat Hij nu juist de dood van binnenuit. God is nu zelf het lam, zodat niemand meer hoeft te sterven. Hij identificeert zich met de slaven, en neemt hen met zich mee uit de slavernij naar de vrijheid. Het Egypte van de zelfzucht (de kern van alle kleine verhalen) is verslagen, Christus is overwinnaar. Dit is het Grote Verhaal. Als wij daarin gaan leven, verandert ons hart, verandert onze motivatie. Dan willen we liefhebben, God en de naaste. Niet omdat het moet, maar omdat we het verlangen. Daarom zijn we niet onder het eerste verbond, waarbij de wet nodig was als garantie voor de vrijheid, maar onder het tweede verbond, dat van de genade. Niet het oordeel van God over wat goed en slecht is, maar zijn grote liefde is nu ons leidende principe. We hoeven niet meer bang te zijn. Nergens voor. Zelfs niet voor de dood. Dus hebben we onze kleine verhaaltjes niet meer nodig. Dit is het grote verschil tussen Jezus en Mozes: “Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en waarheid is door Jezus Christus geworden” (Johannes 1:17).

Dit is een prachtige boodschap. Een bevrijdende boodschap. Letterlijk. God is onze bevrijder. Maar daar waar de Israëlieten terug verlangden naar de vleespotten van Egypte, verlangen christenen nogal eens terug naar het leven onder het eerste verbond. Het leven onder de wet. Vertrouwen in de liefde van God, wordt nogal eens vervangen door nieuwe (eventueel ongeschreven) regels. Veel zondagen in de kerk staan niet in het teken van het Evangelie, vaak wordt het avondmaal niet elke zondag gevierd (wat toch ons nieuwe ‘paasfeest’ is en we zouden moeten voeren ‘zo vaak we samenkomen’), en in plaats daarvan praten we over het houden van stille tijd, hoe we moeten leven, hoe we ons moeten inzetten, en hoe slecht zonde is. We noemen ons niet ‘wettisch’, maar we focussen wel op de buitenkant, in plaats van elkaar steeds weer te herinneren aan de onvoorwaardelijke liefde van God, die ons heeft bevrijdt en ons van binnenuit verandert. Het Grote Verhaal wordt genoemd in het voorbijgaan, maar we praten vaker over de kleine verhalen van kerkdiensten, evenementen en manieren om ‘doelgericht’ te leven.
Het bijbelboek Hebreeën waarschuwt hiertegen. Het waarschuwt dat mensen die hebben geproefd van het Grote Verhaal, die de vrijheid hebben gesmaakt, en dan toch kiezen voor het leven onder de wet, het kleine verhaal, niet opnieuw bevrijdt kunnen worden. De schrijver verwijst hierbij niet voor niets naar de aanwezigheid van God op de Sinaï en de Israëlieten die ondanks ze de lichtende wolk met eigen ogen hadden gezien, toch naar Egypte wilden terugkeren. Als zelfs het zien van Gods glorie je niet van je liefde voor Egypte afbrengt, zal niets je naar het beloofde land kunnen laten verlangen. Als je zelfs door het zien van het offer van Jezus, zijn dood en opstanding, niet gaat verlangen naar het leven in de genade, zal niets je daartoe kunnen brengen. Dat is de betekenis van die woorden die mij vroeger zulke angst aanjoegen. Niet dat ik als ik aan het bestaan van God twijfel nooit meer naar de hemel zou kunnen gaan. God zal mij immers altijd accepteren. Zijn liefde wankelt nooit. Maar het betekent dat als ik de genade verwerp als basis voor mijn leven, God niet nog een middel achter de hand heeft om mij te overtuigen. Het is zijn liefde of niets. Als zijn liefde niet genoeg is, zal niets genoeg zijn. Dit is een ernstige zaak. Geen wonder dat Paulus in Galaten nogal ernstig ingaat tegen dwaalleraars die probeerden de gelovigen weer te laten gehoorzamen aan de oude machten van de wet. Uit het tweede verbond kun je niet terug naar het eerste.

donderdag 20 december 2012

Gamebespreking: Mass Effect

Eergisteren was een belangrijke dag. Toen speelde ik namelijk twee computerspellen uit. Een ervan was een schietspel, gesitueerd tijdens de koude oorlog, wat bestond uit spectaculaire actiescenes aan elkaar verbonden door een dun verhaaltje over hersenspoeling en nazi-geheimen, dat zo uit een ouderwetse James Bond-film had kunnen komen (als Bond voor de CIA werkte en in Vietnam opereerde). Toen ik de controller van mijn Playstation 3 neerlegde had ik een voldaan gevoel, zoals altijd als je een taak voltooid hebt, maar ik heb geen moment nagedacht over het verhaal. Het zei niets over mijn leven, het bood geen inzichten in het menselijke bestaan, en het bracht me er niet toe nieuwe standpunten te formuleren over ethische kwesties. Het had net zo goed Pac-Man kunnen zijn, of Donkey Kong (maar dan met machinegeweren en granaten). Ik zou er in elk geval geen essay van meer dan tweeduizend woorden over kunnen schrijven. Ook over veel andere games zou ik dat niet kunnen, daarom heb ik het op mijn blog ook nog niet gedaan.
Ik ben bijvoorbeeld fan van de Uncharted-serie, waarbij avonturier Nathan Drake als een moderne Indiana Jones op zoek gaat naar allerlei legendarische schatten. Maar hoewel het spel er prachtig uitziet en de tussenfilmpjes niet alleen mooi zijn geanimeerd, maar ook goed zijn geacteerd, werd ik niet geraakt door het verhaal als verhaal. Ik was toch vooral bezig met het onder de knieën krijgen van de besturing, het tot een goede afloop brengen van schietgevechten, en het oplossen van puzzels. Ik leefde echter nooit werkelijk emotioneel mee met de hoofdpersoon. Niet zoals ik met de hoofdpersoon van een film doe. Dat heeft er misschien mee te maken dat ik aan de ene kant door de ogen van mijn karakter keek, maar aan de andere kant geen keuzes voor hem kon maken. Ik kon alleen een vaste route volgen, vaste opdrachten volbrengen. Ik kon niet kiezen met wie ik wel en niet wilde praten, of welk risico ik wel of niet bereid was te nemen. Over risico’s gesproken: die bestonden op het vaste pad dat ik volgde eigenlijk niet. Zelfs in de gevaarlijkste situaties wist ik dat mijn karakter het zou overleven, zelfs al ging hij dood. Hij zou een paar minuten eerder in het spel weer terugkeren, en ik zou de scene nog een keer doormaken, en nu beter mijn best doen te overleven. Ook als ik een puzzel fout oploste, kon ik het gewoon opnieuw doen. Er stond eigenlijk niets op het spel- behalve het spel (een van de spellen wist ik niet uit te spelen. Maar mijn emotie was frustratie over de moeilijkheid, niet onzekerheid over de afloop).
Vreemd genoeg creëert deze manier van een verhaal beleven dus een afstand die groter is dan als je hetzelfde verhaal op het scherm ziet, gespeeld door Indiana Jones. Omdat je zelf niet aan de knoppen zit, geloof je in elk geval zolang de film duurt dat er de kans bestaat dat hij tussen de krokodillen terechtkomt. Het is misschien de natuur van een spel - dat draait om het behalen van punten, het vergelijken met anderen, het testen van je kunnen. In mijn bespreking van de briljante animatiefilm Wreck-it Ralph schrijf ik hier ook over.
Maar het feit dat ik toch een lange gamebespreking schrijf op mijn blog, suggereert dat er games zijn die deze beperkingen ontstijgen en niet langer ‘spellen’ zijn in de beperkte zin van het woord. Van bezigheden om je vaardigheden te ontwikkelen en de competitie aan te gaan met anderen worden ze interactieve verhalen, die elk effect op de speler hebben die een goede film heeft op een kijker en die een meeslepend boek heeft op de lezer. Dat wil zeggen dat je een moment vergeet dat je aan het spelen bent, en werkelijk in de wereld van het spel leeft. Je wordt ondergedompeld in het verhaal. En dat doet wat met je. Je wordt ontroerd, je wordt aan het denken gezet, je hecht je aan de personen, je wordt veranderd. En je denkt ook als het spel afgelopen is nog na over het plot, de karakters, en de consequenties voor je eigen blik op het leven. Ik durf te zeggen dat dit soort spellen inderdaad de stap maken van entertainment naar literatuur. Dat ze het etiket ‘kunst’ mogen dragen, omdat ze met de speler doen wat ‘kunst’ doet - schokken, confronteren, uitdagen, en ontzag opwekken. Deze spellen moeten serieus worden genomen. Ze moeten worden besproken. Niet alleen in termen van aantallen pixels en spelduur, als in veel spelrecensies, maar ook in termen van literaire analyse. Er moeten essays, zelfs boeken, over worden geschreven. Een van de spellen waarover dat mijns inziens makkelijk zou kunnen (net zo makkelijk als er boeken over de thema’s van The Matrix konden worden geschreven) is het spel (of liever de spelserie) die ik ook uitspeelde afgelopen dinsdag, namelijk Mass Effect 3.

De Mass Effect-serie wordt wel eens de Star Wars van deze generatie genoemd. Maar die vergelijking is nog wat voorbarig. Aan de ene kant zijn veel meer mensen zich bewust van Star Wars, want er zijn nog altijd meer mensen die films kijken dan die computerspellen spelen. Maar aan de andere kant is het verhaal van Mass Effect dieper, met belangwekkender thema’s dan The Force, en zonder irritante karakters als Jar Jar Binks. Een ding hebben deze twee fictieve universa wel gemeen: ze beslaan een heel melkwegstelsel, vol unieke rassen en volken. In het geval van Mass Effect is het ons eigen  stelsel. De mensen van de Aarde zijn de ruimte gaan verkennen. Daarbij ontdekten ze dat ze niet alleen waren. Sterker nog, overal bleken wezens te leven. Sommige verder gevorderd dan de mens, maar niet zo heel veel verder. De verschillende beschavingen zijn met elkaar verbonden door Mass Effect relays - installaties die door een vroegere beschaving zijn achtergelaten, waardoor het mogelijk is sneller dan het licht van stelsel naar stelsel te reizen. Een grote groep rassen vormt een gemeenschap, gecentreerd rond de Citadel, een enorm ruimtestation, waar ook de Aarde een ambassade heeft. Zo ver, zo goed, zou je in vernederlandst Engels zeggen. Er is echter een reden dat er geen beschavingen zijn die veel verder zijn gevorderd dan de mens. Elke vijftigduizend jaar worden namelijk alle rassen die ruimtevaart kennen uitgeroeid door een ras van machine-intelligenties, de Reapers geheten. Ze ‘oogsten’ de ver gevorderde beschavingen, en laten de minder ver gevorderde zich verder ontwikkelen tot de volgende ‘oogst’. En de laatste ‘oogst’ was bijna vijftigduizend jaar geleden. De speler krijgt als Commander Shepperd de taak de volgende ‘oogst’ tegen te houden. Dit is niet makkelijk. Allereerst moeten er ruzies en conflicten tussen verschillende rassen worden beslecht. Rassen die zelf ook worden aangevallen, en niet geneigd zijn de Aarde ter hulp te komen. Daarna moet een wapen worden afgebouwd, waarvan de blauwdrukken zijn overgeleverd uit de vorige cyclus. De meest intelligente beschaving van toen, de Proteans, kreeg niet de kans het te gebruiken, maar de mensheid heeft misschien meer geluk. Terwijl de verzetsbeweging op Aarde zich uit alle macht verzet tegen een invasie van reapers, reist Shepperd met een groep vrienden heen en weer door het heelal, in een race tegen de tijd ...

Deze korte samenvatting doet geen recht aan de fascinerende queestes, de uitdagingen waar je voor komt te staan, en de complexiteit van de verschillende facties die met elkaar strijden om de macht, waaronder de organisatie Cerberus, die van de gelegenheid gebruik wil maken voor een en altijd de menselijke suprematie veilig te tellen en denkt ook Shepperd voor die taak te kunnen winnen ... Ik ben al over de duizend woorden heen. Een uitputtend verslag zal dit niet worden. Voor een bespreking over het spel als spel verwijs ik je graag naar andere plekken op het web. Wel wil ik opmerken dat de toekomstwereld uit het spel gedetailleerd is opgezet, vol interessante details, die het heel geloofwaardig maken. Verder zijn veel ‘zijqueestes’, vooral in het tweede deel, erg goed als op zichzelf staande SF-verhalen, soms zelfs beter dan de gemiddelde aflevering van een SF-serie. En anders dan bij het schietspel dat ik ook uitspeelde, was ik persoonlijk bij het verhaal betrokken en bleef het in mijn gedachten hangen toen het was afgelopen. Voor ik het uitgebreider over de verschillende thema’s uit het spel heb, zal ik eerst proberen te verwoorden wat dan de verschillen zijn met andere spellen waardoor ik hierdoor wel werd ondergedompeld in het verhaal.
Het begint al met de keuzes die je voor je karakter kunt maken: je kunt het geslacht van je eigen Shepperd kiezen, hoe hij/zj eruitziet en hoe hij/zij zich kleedt - en zo zie je hem/haar ook in het hele spel, inclusief elk tussenfilmpje. Dit is niet zomaar een karakter. Het is jouw karakter. Dit effect wordt nog versterkt doordat je kunt kiezen uit verschillende achtergrondsverhalen voor je personage, en die keuzes leiden ook nog tot een of twee plotontwikkelingen. Koppel hieraan dat Shepperd redelijk realistisch wordt weergegeven (niet als karikatuur, maar bijna ‘life like’) en identificeren wordt heel makkelijk. Bovendien kun je je eigen karakter ook meenemen naar de volgende spellen in je serie - je speelt je eigen Shepperd dus door verschillende avonturen heen.
Ook de keuzes die je in het ene spel maakt, werken door in het volgende - en je maakt op veel momenten keuzes. Aan de ene kant minder belangrijke. In elke conversatie heb je keuzemogelijkheden, waardoor je niet het idee hebt dat je een vast script volgt, maar dat je ook echt zelf het gesprek leidt. Je kunt bovendien vaak kiezen tussen twee manieren van reageren: bruut of vriendelijk. Ikzelf koos ervoor vriendelijk te spelen. Behalve tegen huurlingen - daarvan besloot ik dat ik ze niet mocht. Maar je maakt ook belangrijkere keuzes. Keuzes om een ras wel of niet te genezen van een kunstmatig virus dat hen onvruchtbaar maakt, keuzes om een gevaarlijk wezen wel of niet in leven te laten, keuzes om wel of niet te helpen in een strijd tussen een zwervend volk en de door hen gemaakte robots die hen hebben verjaagd. Deze keuzes zijn niet ongedaan te maken, en hebben dus ook consequenties voor het verloop van het spel.
Ik merkte dat ik af en toe de controller opzij moest leggen om na te denken wat in een bepaalde situatie de juiste keuze was. Ik maakte niet altijd de keuze die het makkelijkst tot overwinnen zou leiden, maar koos soms voor een omslachtige wijze omdat die moreel beter was. In andere situaties voerde ik meer dan een half uur een gesprek met een karakter over alle dimensies van een bepaalde keuze - en dat gesprek was even boeiend als de heftigste actiescene. Als een verhaal je zo gaat bezighouden, begint het literair te worden.
Het verhaal is aan de ene kant lineair, aan de andere kant heb je veel vrijheid. Je kunt als Shepperd drinken aan de bar, je piloot helpen met zijn relatie met een kunstmatige intelligentie, en zelfs een aquarium bevolken en onderhouden! (In Mass Effect 2 vergat ik voor mijn virtuele vissen te zorgen. Toen ik uiteindelijk terug kwam in mijn cabine waren ze dood. Ik voelde me er werkelijk rot over. In Mass Effect 3 kon ik voor heel wat geld een ‘aquariumverzorger’ aanschaffen. Maar toch kwam ik vaak terug op mijn cabine om ze zelf eten te geven. Ik had mijn lesje geleerd).
Doordat je keuzemogelijkheden echt aanvoeren, en ook gevolgen hebben voor de andere karakters in het spel, ga je ook om hen geven. De gesprekken die je voert hebben vaak ook een emotionele basis. Het is zelfs mogelijk in het spel je karakter relaties te laten aangaan met andere karakters - het is je niet verplicht als speler, maar de mogelijkheid is er (ik maakte er deze ronde geen gebruik van - maar een volgende keer wil ik er wel mee experimenteren). En mede door het goede acteerwerk wat betreft de stemmen voelen deze interacties nog echt aan ook. De vriendschappen tussen Shepperd en iemand als Garrus of Tali (voor wie het spel gespeeld heeft) raakten me echt. En door je keuzes kunnen deze personen sterven. En dan komen ze niet terug in het verhaal. Dan raak je ze echt kwijt. Dat geeft zelfs de actiescenes een dreiging die ze bij de gemiddelde shooter niet hebben. Zelf kom je wel weer tot leven, maar als je een van je vrienden laat doodgaan moet je het rest van het spel zonder hen doen. Dat geeft je wat om voor te vechten.
Als je op een website als DeviantArt zoekt naar ‘Mass Effect’ vind je heel veel tekeningen en schilderijen van fans over Mass Effect, vaak met hun eigen Shepperd, of de andere karakters. Ook verhalen van ‘hun missies’. Spelers zijn zo gehecht geraakt aan dit universum dat het hun verbeelding blijft bezighouden. Ze klaagden dan ook toen aan het einde van het spel geen ‘closure’ werd gegeven voor sommige van de karakters. De makers van het spel hebben toen een nieuw einde uitgebracht om hen tevreden te stellen. (Ik vond het originele einde ook wel prima, maar elke kans om langer bij deze karakters te zijn is meegenomen natuurlijk).

Voor een computerspel snijdt Mass Effect behoorlijk diepe thema’s aan. Het overkoepelende thema van de speltrilogie is volgens mij de vraag of biologische intelligentie en machine-intelligentie verschillend zijn, en de gevolgen van een conflict tussen verschillende intelligenties. Het begint er al mee dat de mensheid terechtkomt in een heelal dat hem behoorlijk vijandig gezind is. Er zijn buitenaardse rassen die heel oorlogzuchtig zijn, en zich ook nog eens snel voortplanten. waardoor ze als een golf over het melkwegstelsel zouden kunnen stromen en alles vernietigen. Een ander ras bestaat alleen uit vrouwen, die met mannen van alle rassen kunnen paren, maar alleen nakomelingen van hun eigen soort voortbrengen. Een ander ras kan alleen blijven bestaan in een soort duikpakken, omdat hun immuunsysteem zo is verzwakt dat ze van de geringste infectie al zullen doodgaan. Zij zijn van hun thuisplaneet verdreven door de robots die ze zelf gemaakt hebben. En dat is nog even buiten de ‘reapers’ gerekend, die elke vijftigduizend jaar langskomen.
Geen wonder dat een groep als Cerberus zich opwerpt voor de verdediging van de menselijke beschaving. Haar leider, de ‘Illusive Man’ wil de mensheid koste wat het kost beschermen, en de beste manier om dat te doen is de mens de machtigste te maken in het melkwegstelsel. Desnoods ten koste van andere rassen. In de loop van het spel ontdek je hoe ver Cerberus bereid is te gaan. Al snel rijst de vraag op of ze nog wel om mensen geven als individuen, of zelfs als bevolking van de Aarde, maar alleen nog als theorie, als idee. Ze experimenteren met zichzelf, en ontdoen zichzelf daarmee eigenlijk van hun menselijkheid. Uiteindelijk is hun ideaal een lege huls geworden. Ze vechten eigenlijk alleen nog maar om macht.
Ik moest denken aan het karakter Weston in ‘Out of the Silent Planet’, het eerste deel van Lewis’ ruimtetrilogie, die zich ook sterk maakt voor de toekomst van de mensheid, maar niets lijkt te geven om mensen. Hij verandert daardoor in een ‘onmens’. Ditzelfde gebeurt met de ‘Illusive Man’ - al blijft hij steeds met argumenten komen die ergens, ergens redelijk klinken. De mensheid mag er namelijk wel degelijk zijn, en mensen mogen wel degelijk voor zichzelf en voor hun belangen als individu en groep opkomen, maar niet ten koste van andere individuen en andere rassen. Zoals Shepperd in zijn/haar interacties met haar ploeggenoten van andere rassen merkt zijn individuen van andere vormen en andere kleuren net zo goed individuen, en is een mens niet beter of meer waard dan een Krogan. Hieruit komen verschillende ethische keuzes uit voort, bijvoorbeeld over de moraliteit van het genezen van een virus dat het bovengenoemde oorlogszuchtige ras onvruchtbaar maakt. Ik schreef hier al over in mijn recensie van de film Avatar, waarbij sommigen de makers ervan beschuldigden dat die ‘tegen de mensheid’ was, maar waarover ik betoogde dat in dit geval de wezens die er niet uitzagen als mensen menselijker waren dan de wezens die er wel als mensen uitzagen, maar zich onmenselijk gedroegen.

Maar als dit geldt voor verschillende rassen van verschillende planeten, geldt dit ook voor andere soorten intelligentie. Biologische intelligenties maken in dit verhaal machine-intelligenties. Maar omdat ze deze gemaakt hebben, denken ze het recht te hebben ze te controleren, ze als ‘machines’ te behandelen. Zodra een wezen echter zelfbewustzijn heeft verkregen, en in staat is zelf te kiezen wat het wel of niet belangrijk vindt, is het een persoon. Of het nu een monsterlijk wezen op een andere planeet is, een mens, of een robot. Zodra een wezen kan kiezen tussen goed en kwaad, moet een mens het als mens behandelen. Ook de machine-intelligentie. Zo scherp zijn de grenzen immers niet. Zijn de biologische hersenen niet ook een machine? Zou je ze niet terug kunnen brengen tot verbindingen tussen neuronen, neuro-transmitters, elektrische signalen? Het bewustzijn is een niet biologische eigenschap die opkomt (emerget) uit de biologische complexiteit, maar die niet zonder de materiele drager kan bestaan, en verdwijnt als de materie verdwijnt. Als een computer net zo veel verbindingen zou kunnen bevatten als het menselijke brein, en computerprogramma’s net zo ingewikkeld zouden zijn, zou er ook bewustzijn uit kunnen oprijzen. Als deze werkelijk kan kiezen, is deze net zo waardevol als een biologisch bewustzijn en dus het beschermen waard.
Het spel speelt hier op verschillende manieren mee. Het conflict tussen de robots, de Geth en hun makers, de Quarians, die ze van hun planeet hebben verdreven, had ik al genoemd. De robots blijken hier niet zo duidelijk de slechteriken, het blijkt dat de makers zelf aanleiding hadden gegeven voor het conflict. En dan sta je opeens voor de mogelijkheid om de oorlogszuchtige Geth te ‘herprogrammeren’. Maar als je dat doet, tast je dan niet hun individualiteit en keuzevrijheid aan? Daar moest ik wel over nadenken.
Dan is er de intelligentie van het schip, die uiteindelijk een zelfstandig leven gaat leiden, eigen keuzes kan maken en zelfs een relatie kan aangaan met de piloot. Deze EDI komt bij je om vragen te stellen over wat het betekent mens te zijn, en deze gesprekken doen je inderdaad beseffen dat je te maken hebt met een uniek persoon. Aan de andere kant wordt in het spel een mens als computer gebruikt in een virtuele omgeving en worden ook biologische wezens misbruikt voor eigen doeleinden - maar als een biologisch wezen zo niet mag worden behandeld, waarom een robot wel?
Je bent als commandant Shepperd in het spel ook al uit de dood gered en gereconstrueerd. Eigenlijk ben je, realiseer je je opeens, zelf ook een machine geworden. Maar je ervaart jezelf wel als menselijk - Hoe beïnvloedt dat je keuzes?
En dan zijn er de ‘reapers’. Ook machines, ook ooit gebouwd door biologische wezens. Wat drijft hen om steeds weer terug te keren en beschavingen uit te roeien. Uiteindelijk ontdek je ook hun motivatie, die te maken heeft met het feit dat biologische intelligenties de machine-intelligenties niet als hun gelijken willen beschouwen (en dus vice-versa ook maar niet). Als Shepperd sta je dan voor een keuze. Vernietig je elke machine-intelligentie, ook de Geth en EDI? Controleer je de reapers en ontneem je ze zo hun keuzevrijheid? Of kies je voor synthese - voor het samengaan van biologische intelligentie en machine-intelligentie? Of kies je ervoor om niets te doen? Een interessante vraag, maar ik wist al vrij snel wat ik moest kiezen. Want zoals mijn favoriete stripheldin al zei: “Een verschillend uiterlijk doet er weinig toe, zolang het denken maar gericht is op hetzelfde goede doel.” Ik koos voor het einde van de cyclus, en een nieuw begin.

Ik was aangedaan bij de laatste beelden van het spel. En ik kijk ernaar uit het nog een keer te spelen, nog een keer rond te lopen op de Citadel, nog een keer met mijn strijdmakkers te praten, en nog een keer het universum te redden. Maar ik weet ook dat ik op het eind niet een andere keuze zal maken. Iedereen is waardevol.

dinsdag 18 december 2012

Filmbespreking: Wreck-it Ralph

Ik heb het er niet veel over op mijn blog, maar behalve met mijn aquariums, boeken, strips, films en schrijven (allemaal naast goede gesprekken bij de koffie en natuurlijk de dagelijkse werkzaamheden), houd ik mij ook bezig met computerspellen. In de jaren ’80 speelde ik spelletjes op de MSX van mijn ouders (ik heb goede herinneringen aan River Raid), en keek mee als mijn broertjes speelden (zij waren er veel beter in dan ik). Later keek ik mee met de avonturen van mijn jongste broer in Oblivion en Half-Life 2. Uiteindelijk kocht ik een Playstation 2 en genoot van racespellen, een gaaf snowboardspel en coole Star Wars spellen. Met de Playstation 3 deden gave oorlogsspellen hun intrede, de spannende avonturen van Nathan Drake in drie Uncharted-delen, en de geweldige spellen Mass Effect 2 en 3.
Ik zal niet van mezelf zeggen dat ik een ‘gamer’ ben - daarvoor maak ik er te weinig tijd voor vrij - maar ik vind het een fijne manier om af en toe te ontspannen. En de laatste tijd gaan mijn ogen ook open voor de fascinerende manier waarop spellen een verhaal kunnen vertellen. De Mass Effect-spellen stellen de speler voortdurend voor ethische en persoonlijke dilemma’s, en je keuzes hebben daadwerkelijk effect op de verhaallijn. Ik moest het spel zelfs af en toe stil zetten om na te denken over onderwerpen als de waarde van een denkend individu, of er verschil is tussen mensen en computers als ze allebei intelligent zijn, en wat de overwinning in een oorlog waard is. Ik merk dat ik om mijn karakter en haar tegenspelers ben gaan geven en graag de juiste keuzes wil maken. Een spel dat dit voor elkaar krijgt, heeft in mij een fan.
Er zijn de laatste jaren ook heel wat films gemaakt gebaseerd op computerspellen. Met wisselend succes. Dit vanwege de natuur van een computerspel. Het kijken naar een verhaal op het scherm is namelijk heel wat anders dan het spelen van een spel. Alsof je meekijkt met iemand die zit te spelen. Het kan onderhoudend zijn, maar het is niet hetzelfde als zelf achter de knoppen zitten. Bovendien maakt de dynamiek van het spel het echt meeleven met het karakter als persoon niet makkelijk. Als je gewond raakt of dood gaat, kom je namelijk direct weer tot leven. Je hebt maar een paar minuten spel gemist, die je gewoon opnieuw doet. Zelfs bij verhalende spellen wil je natuurlijk weten wat er gaat gebeuren, maar echt bezorgd over je hoofdpersoon ben je niet. Werkelijk verplaatsen in zijn of haar angst is niet makkelijk (ook Mass Effect moet het daarbij hebben van de atmosferische, emotionele gesprekken tussen de actie door - niet van de actie zelf, daarbij gaat het alleen om schieten, niet om dramatisch meeleven). In sommige recensies wordt de actie in een film als The Hobbit weggezet als de actie van een computerspel - het ziet er dramatisch uit, maar er staat niets op het spel. Als het karakter uit de film niet dieper is dan het personage uit het spel, wordt je identificeren met hem of haar moeilijk.
Spellenmakers zoeken naar nieuwe concepten om dit probleem te omzeilen, en spelers net zo met een spelpersonage te laten meeleven als met de hoofdpersoon van een goed boek. Filmmakers kiezen een andere aanpak: ze maken films, niet op basis van een specifiek spel, maar op basis van het idee van het computerspel. De films gaan over het concept van het spelen zelf: het behalen van doelen (de eerste plaats, een medaille), het verkrijgen van ‘power ups’, de tegenstanders en hoe je die verslaat, en wat je bent als je niet aan de competitie meedoet. Een mooi voorbeeld is Scott Pilgrim vs. The World (lees mijn recensie). En nu is er Wreck-it Ralph, een animatiefilm van studie Disney, die voor karakters uit computerspellen doet wat Toy Story deed voor speelgoed. Voor iedereen die van computerspellen houdt, die geinteresseerd is in het concept van spellen en de kracht van goede verhalen, en voor iedereen die kickt op prachtige animatie, is dit een absolute aanrader. Oh, en voor wie houdt van snoepgoed ...

In het computerspel Fix-it Felix jr. heeft Ralph de rol van de slechterik. Elke dag, als kinderen het spellenparadij binnenkomen en een kwartje inwerpen, moet hij de flat beklimmen van zijn spelgenoten en die vernielen. Held Fix-it Felix jr. komt de schade dan weer herstellen.  Hij wordt op handen gedragen, Ralph wordt van het dak gegooid. De held woont in het penthouse, Ralph op de vuilnisbelt. Als hij ook nog eens niet wordt uitgenodigd voor het dertigjarig jubileum van het spel, is de maat voor Ralph vol. Hij moet en zal een medaille vinden, zodat ook hij in de flat wordt toegelaten. Daarvoor dringt hij via het centrale station van de spellenwereld binnen in een ander computerspel, de gewelddadige ‘first person shooter’ Hero’s Duty. Ralph verkrijgt inderdaad een medaille, maar raakt die kwijt als hij per ongeluk in een ander spel terechtkomt, het suikerzoete racespel Sugar Rush. Daar richt hij niet alleen zelf schade aan terwijl hij probeert zijn medaille terug te vinden. Hij introduceert ook nog eens een insectachtig monster uit Hero’s Duty, dat zich in het verborgene als een computervirus begint te vermenigvuldigen. Ondertussen functioneert Fix-it Felix jr. zonder de slechterik niet meer naar behoren. Kinderen in het spellenparadijs raken teleurgesteld, en het spel dreigt te worden afgesloten. Ralphs verlangen naar respect dreigt op deze manier het einde te worden van ten minste twee spellen. Felix zelf besluit daarom naar zijn tegenstander op zoek te gaan. Hij ontdekt dat Ralph betrokken is bij de poging van een computerstoring, een zogenoemde ‘glitch’, om de koning van Sugar Rush van zijn troon te verdrijven ...

Het leek een belachelijk idee voor een animatiefilm - hoe kun je nu een verhaal vertellen over de karakters in een computerspel? Die spelen zelf toch ook al een rol in een verhaal? Maar datzelfde zullen mensen ook hebben gedacht over Toy Story. En ook in die film lukte het aan speelgoed beweegredenen mee te geven die pasten bij speelgoed en bovendien ook nog eens aanleiding waren voor een goed verhaal. En ook de makers van Wreck-it Ralph is het gelukt. Dit is gewoon een heel goede animatiefilm. En niet alleen voor gamers. Ja, inderdaad, wie ook maar een beetje bekend is met computerspellen vindt hier hilarische verwijzingen, bijvoorbeeld in de openingsscène waarbij schurken uit onder andere Mario en Pac-Man bij elkaar komen. Ook het centraal station van het spellenparadijs is een feest van herkenning - al was het maar de verwijzing naar Pong. En Frogger. En Q-bert.
Ook hilarisch is hoe elke spelwereld is weergegeven. In de wereld van Wreck-it Ralph bewegen karakters schokkerig, als in het spel, en valt modder op de grond in een blokjespatroon, zoals de karakters in grove pixels op het scherm zijn weergegeven. Hero’s Duty is ‘high definition’ - een parodie op spellen als Halo, met verwijzingen naar de Alien-films. De wereld van Sugar Rush is dan weer helemaal opgebouwd uit snoepgoed - met bomen van zuurstokken, rivieren van chocolade, en een vulkaan van cola en mentos (hilarisch!). Dit alles is ongelofelijk goed weergegeven - het zag er uit alsof je het zo kon opeten! Let ook op de manier waarop de treinen vanuit het centraal station in elke spelwereld een eigen vorm aannemen. De film is gewoon heel mooi - ik kijk ernaar uit hem vaker te zien. En ik kon in dit geval ook de 3D zeer waarderen, bijvoorbeeld in de rijk verbeelde racescenes.
Maar vooral is deze film gewoon erg goed geschreven. Fascinerende wendingen in het verhaal, eerder geïntroduceerde elementen die op een verrassende manier terug blijken te keren, een fantasievol gebruik van de eigenschappen van de verschillende werelden (en van de kenmerken van computerspellen, inclusief ‘mini games’, ‘bonus levels’ en ‘end bosses’), en karakters met wie je kunt meeleven ook al zijn het spelpersonages. Zelfs de romance werkt. Er is duidelijk goed over nagedacht. Geen onderdeel is overbodig, maar toch is het plot niet makkelijk te raden. Ook de ‘end credits’ zijn hilarisch -vooral voor computerspelliefhebbers- die moet je zeker uitkijken!

Dit is het verhaal van een slechterik, een ‘bad guy’. Maar dat wil niet zeggen dat hij een slechte jongen is. Hij is ook geen slechterik. Hij speelt alleen de rol van slechterik. De gemeenschap waar hij deel van is, bestaat zodat kinderen het spel Fix-it Felix jr. kunnen spelen. En om dat mogelijk te maken, moet iemand elke dag de flat vernielen. Zoals er in onze wereld mensen moeten zijn die vuilins ophalen, treinstations schoonmaken, bekeuringen uitschrijven en belasting innen. Zonder hen, en zonder Ralph, zou de maatschappij niet functioneren en zouden de bewoners van de flat hun luxueuze leventje niet kunnen leiden. Maar omdat Ralph de rol van slechterik speelt, zijn mensen hem gaan behandelen als slechterik. Hij is uitschot geworden. Hij krijgt geen respect. En dat knaagt aan hem. Want zoals alle mensen verlangt Ralph ernaar om door anderen gewaardeerd te worden. Hij denkt dat hij die waardering nooit zal krijgen om wie hij zelf is. Daarom zoekt hij naar iets wat hij kan doen om gerespecteerd te worden. Fix-it Felix wordt op de schouders getild als hij een medaille krijgt. Dus denkt Ralph dat men hem hetzelfde zal behandelen als hijzelf met een medaille aan komt zetten. Hij zoekt zijn vervulling in iets buiten zichzelf.
Het is wat John Eldredge ‘the poser’ noemt - onze manier waarop we doen alsof. We zoeken onze betekenis in onze mannelijkheid, in onze intelligentie, in onze successen, maar eigenlijk doen we alsof. We houden de buitenwereld een beeld voor, een imago, maar in werkelijkheid zijn we niet zo. We zijn diep van binnen niet macho, we voelen ons stom, en we twijfelen aan ons kunnen. Daarom kan het respect dat we voor ons ‘valse zelf’ ontvangen, ons niet definitief beter over onszelf laten denken. Het biedt hooguit tijdelijk soelaas. Maar onze diepe onzekerheid wordt niet gestild, en dus moeten we nog harder werken aan het beeld dat we projecteren. Ons imago moet steeds groter worden. Tot het bouwwerk uiteindelijk instort, tot mensen zien wie we werkelijk zijn, en onze hoop om gewaardeerd te worden verloren raakt. Voor we op dit punt komen hebben we doordat we zo hard aan ons ‘valse zelf’’ werkten de mensen om ons heen en onze omgeving al onherstelbare schade toegebracht. We hebben ze namelijk niet als mensen behandeld, maar als middelen die bijdroegen aan ons imago. We hebben ze gebruikt, en ze afgestoten als ze geen nut meer voor ons hadden. Bovendien hebben we ze nooit ons eigen diepe zelf toevertrouwd, dus zelfs als we een relatie met ze hadden, was die nep, geposeerd. Dus als onze ‘valse zelf’ instort, storten ook onze relaties in. We blijven met niets over. Dit overkomt Ralph ook in de film. Hij zit in een lege flat te wachten tot de stroom wordt afgesloten. Hij heeft de medaille gevonden, maar hij heeft niet gevonden wat hij werkelijk zocht.
Een ander karakter in de film wordt ook als uitschot behandeld door de personages in haar spel. Dit keer niet vanwege haar rol, maar omdat ze een ‘glitch’ zou zijn, een storing in het programma. Ze is natuurlijk helemaal geen ‘glitch’, hoewel ze er wel een heeft. Maar heel vaak worden mensen die anders zijn dan anderen, gedefinieerd door datgene wat hen anders maakt. Ben je goed in leren? Dan wordt je een ‘stuud’. Dat is nu je identiteit. Dat je ook andere dingen kunt, en misschien veel humor hebt, wordt door je klasgenoten niet meer gezien. Heb je een lichamelijke afwijking? Dan zien mensen alleen maar de afwijking. Ze behandelen je als zieke, als gehandicapte, en niet meer als individu dat het waard is te kennen om wie hij zelf is. De film Les Intouchables gaf hiervan recent ook een mooi voorbeeld. Hoor je psychologisch niet tot de middenmoot, dan krijg je al vanaf de basisschool een ‘label’ opgeplakt en geld je vanaf dat moment als ‘een ADHD-er’, ‘een Asperger’, ‘een borderliner’. Dat waarin je mogelijk voor problemen kunt zorgen voor anderen wordt wie je bent. Dat je een eigen persoon bent met eigen voorkeuren en overtuigingen wordt niet meer gewaardeerd. Misschien willen mensen je zelfs afzonderen van de maatschappij, je buitensluiten, je inperken. En net als het karakter uit deze film wil je tegen elke prijs wel worden geaccepteerd. Dus probeer je - ook al is je racemobiel krakkemikkig en moet je hem zelf met pedalen aandrijven - aan de race mee te doen. Als je wint, dan ben je iemand. Maar ook dit karakter loopt tegen een muur aan. De omstandigheden zijn te groot, haar tegenstanders te sterk. Ze ziet haar hele wereld om haar heen vergaan.

Pas als de ‘poser’ is ontmaskerd, kan iemand zijn of haar identiteit vinden. Een identiteit die niet is gebaseerd op prestaties. Die niet is gebaseerd op doen alsof. John Eldredge schrijft dat mensen die identiteit moeten ontvangen. (Let op, ik schrijf hier in bedekte termen over het einde van de film.) Ralph ontvangt uiteindelijk zijn identiteit van een ander. Iemand ziet in hem een held. En hij besluit in overeenstemming daarmee te handelen. Ook al ziet niemand hem, ook al delft hij er zelf het onderspit door. Hij hoeft niet meer de ‘good guy’ te zijn. Hij hoeft niet meer in een penthouse te wonen. Hij hoeft zichzelf niet te bewijzen. Hij handelt uit liefde voor een ander. En dat maakt hem tot wie hij is.
Het andere karakter, de ‘glitch’, maakt ook zoiets door, als tegen alle verwachting in haar lot wordt omgedraaid. Door een ander. En dan blijkt dat ze geen ‘glitch’ in het programma is, maar dat ze een belangrijke rol speelt in het spel, ondanks haar ‘glitch’. De ‘glitch’ wordt van een zwakheid zelfs een kracht, zoals onze unieke individualiteit (die door anderen soms niet begrepen wordt), bijdraagt aan onze glorie, de indruk die we maken op de wereld.
En Fix-it Felix zelf leert door zijn reis compassie te hebben met Wreck-it Ralph doordat hij meemaakt wat Ralph al dertig jaar meemaakt, en neemt het voortaan voor hem op in zijn spel. Niet omdat Ralph de wereld gered zou hebben (hij heeft veel mensen bang gemaakt en schade veroorzaakt), maar omdat hij ziet dat Ralph een mens is zoals hij, en dus waard om met respect te worden behandeld.

Maar het verhaal is volgens mij niet helemaal compleet. Ralph moet nog steeds de ‘bad guy’ spelen. Hij wordt nog steeds elke dag van het dak gegooid. Hij koppelt daaraan niet meer zijn identiteit of zijn gevoel van eigenwaarde, maar het gebeurt nog wel. De film maakt een verbinding met de bijeenkomsten van de Anonieme Alcoholisten (zie mijn bericht over Finding Nemo), waar een van de basisuitgangspunten is dat mensen zichzelf niet kunnen veranderen. Je bent een verslaafde. Dat kun je zelf niet oplossen. Zolang je dat wel blijft proberen, zul je steeds weer terugvallen, want die pogingen zijn gebaseerd op ontkenning. Op doen alsof. Het is een pose. Echte doorbraak komt pas als je stopt met je pogingen je identiteit te veranderen.
Maar de oorspronkelijke AA was gebaseerd op christelijke uitgangspunten, en spreekt over een hogere macht die de verslaafde wel kan herstellen en veranderen. De hoop van de bijbel ligt niet alleen in acceptatie, maar in vernieuwing. Wij zullen allemaal worden veranderd, zoals Paulus in 1 Korintiers zegt. We zijn niet gedoemd om de ‘bad guy’ te blijven. We zullen niet ziek blijven. We zullen niet altijd verslaafd zijn. Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont. God maakt alle dingen nieuw! (Niet: God maakt allemaal nieuwe dingen. - iets waar John Eldredge me op heeft gewezen). Transformatie is een belangrijk thema in de bijbel en geeft hoop. Ik vind scenes van transformatie in films dan ook vaak heel ontroerend.
Een karakter in deze film krijgt de gelegenheid tot transformatie. Van een zwerfster wordt ze een prinses. Maar ze verwerpt deze verandering en wil van haar spel zelfs een ‘constitutionele democratie’ maken. In een sprookje! C.S. Lewis zou daar wel wat tegen in te brengen hebben: we zijn als westerse mensen vergeten dat de glorie en heerlijkheid die past bij het koningschap wel degelijk betekenis heeft en niet zomaar terzijde moet worden gelegd. Dat dit karakter zo makkelijk deze eer verwerpt is een heel ‘moderne’ twist in een sprookjesverhaal, maar ondermijnt de hoopvolle boodschap van de sprookjes. Namelijk dat de weesjongen niet gedoemd is weesjongen te blijven, maar ooit koning zal worden, dat de melaatse genezen zal worden, dat de lamme zal dansen en dat de zondaar geheiligd zal worden. Dat is pas echt goed nieuws.

Een speciale vermelding tot slot voor het korte filmpje Paper Man, dat wordt afgespeeld voor de hoofdfilm. Ik ga hier verder in mijn bespreking niet op in, maar dit is een mooi en ontroerend verhaaltje over liefde op het eerste gezicht. Geanimeerd in drie dimensies terwijl het toch een tekenfilm lijkt. In stemmig bijna-zwart-wit. Ik hoop dat er meer films in deze stijl gemaakt gaan worden! Dit filmpje is in zichzelf al bijna de toegangsprijs waard.

donderdag 13 december 2012

Filmbespreking: The Hobbit - An Unexpected Journey

Elf jaar geleden alweer (waar blijft de tijd) verscheen de eerste film van de The Lord of the Rings-trilogie in de bioscoop. Ik was sinds een paar jaar filmfanaat en volgde in filmtijdschriften alle ontwikkelingen en verslagen. Maar bovendien had ik mijn liefde voor het fantasygenre herontdekt omdat mijn jongste broer in zijn vakantie het boek van Tolkien had meegenomen en ik het voor het eerst sind mijn elfde in zijn geheel had gelezen. Sindsdien had ik serie na serie van andere schrijvers verslonden. Ik speelde zelfs al met het idee zelf een fantasyboek te schrijven (waar ik nu trouwens weer mee bezig ben nadat het tien jaar heeft stil gelegen). Het bijzondere van fantasyboeken vond ik hoe die je als lezer kunnen onderdompelen in een andere wereld, met eigen topografie (landkaarten voorin het boek zijn essentieel), eigen natuurwetten (magie is ook aan regels onderworpen) en eigen bijzondere wezens. Helaas hadden de fantasyfilms die ik had gezien niet dezelfde geloofwaardigheid als de boeken (zelfs de eerste Harry Potter viel eigenlijk wat tegen). Maar met The Fellowship of the Ring veranderde dat. Ik kan me de avond nog herinneren dat ik hem voor het eerst keek (ook omdat ik toen een ‘date’ had - zoiets maakt gebeurtenissen vaak nog wat helderder). Ik werd volledig in het verhaal getrokken. Vanaf de eerste beelden uit de proloog, tot de gemoedelijke gouw, het prachtige Rivendel. De film deed wat de boeken al deden: hij wekte verlangen op, wakkerde het vuur van binnen aan, voegde woorden en beelden aan mijn leven toe. Ik realiseerde me dat ik verlangde naar de wereld die ‘achter’ deze wereld ligt, een wereld waar alles, ook het kleinste, waardevol is en betekenis heeft, waar mysterie en heldendom hand in hand gaan, waar schoonheid wordt gevonden die het hart beroert. Ik heb die eerste film vijf keer in de bioscoop gezien. The Two Towers zes keer. En The Return of the King zeven keer. Ik kon er geen genoeg van krijgen. Gelukkig waren er de ‘extended editions’ die de wereld van midden-aarde nog meer detail gaven.

Uiteindelijk hield het op, en sindsdien is er geen film geweest die hetzelfde of zelfs maar een vergelijkbaar effect op me heeft gehad. Je kunt je dus voorstellen dat ik enthousiast was van het nieuws dat regisseur Peter Jackson ook The Hobbit zou gaan verfilmen.
Misschien waren het mijn hooggespannen verwachtingen. Dat kan heel goed het geval zijn. In elk geval had The Hobbit - an unexpected journey niet hetzelfde effect op me als The Fellowship of the Ring dat had. Aan de andere kant is The Hobbit ook niet hetzelfde boek als The Lord of the Rings. Niet voor niets heb ik de laatste wel vier keer gelezen en de eerste niet. The Hobbit is vermakelijk, een verhaal geschreven voor kinderen, dat langzaam een meer mythisch karakter krijgt, maar mist de details en de grandeur van Tolkiens meesterwerk. In The Hobbit veranderen trollen in steen in het zonlicht, en vechten rotsreuzen met elkaar in de bergen. De elven zingen vrolijke liedjes, en Gollem speelt raadselspelletjes. De film bevindt zich tussen de twee boeken in. Aan de ene kant zijn veel van de grappen en grollen uit The Hobbit bewaard gebleven, en de wat meer onsamenhangend aandoende wereld (steenreuzen?), aan de andere kant zijn er doorkijkjes naar de grotere wereld zoals die in The Lord of the Rings was beschreven, en komen veel van dezelfde karakters opduiken, zelfs Frodo, Galadriel en Saruman. Ook zijdelings genoemde karakters uit The Hobbit krijgen een grotere rol, zodat een episch aandoend conflict kan ontstaan. De mix deed voor mij soms ongemakkelijk aan. Ook omdat er gekozen is om van dit boek drie films van elk drie uur te maken. Zelfs een Tolkienverslaafde als ik neigt ertoe dat iets te veel te vinden. Deze film had volgens mij prima twee uur kunnen duren (drie films van twee uur zouden ideaal zijn geweest, denk ik). Nu dacht ik een paar keer: “Oh nee, alweer de Wargs ...” Wat allemaal niet betekent dat ik het een slechte film vind. Ik zal hem zeker drie keer in de bioscoop kijken - meer dan de meeste andere films. Alleen geen vijf tot zeven keer zoals met zijn voorgangers. De wereld van midden-aarde blijft ook in de vorm van The Hobbit de moeite van een herhaald bezoek waard. Er zijn zoveel details, zo liefdevol weergegeven - ik zou graag eens in Rivendel willen verdwalen. De natuur van Nieuw-Zeeland draagt er natuurlijk ook aan bij. Verder zijn de dwergen fascinerende karakters, en Thorin Eikenschild is passend heldhaftig. De actiescenes zijn inventief, alhoewel soms wel lang uitgetrokken en (dit kan aan de veel besproken ‘high frame rate’ liggen) voelden soms onwerkelijk aan - bij het gevecht tegen de aardmannen voelde ik niet de spanning die ik volgens mij zou hebben moeten voelen (zoals later wel in een confrontatie tussen Thorin en een van zijn tegenstanders). De acteurs zijn erg goed. Martin Freeman kan erg goed een alledaags persoon spelen die wordt opgenomen in buitengewone omstandigheden, zoals in Sherlock, en hij is hier perfect als Bilbo. Ian McKellen is weer erg goed als Gandalf, en Andy Serkis keert terug als Gollem in een briljante, meeslepende scene. De dwergen zijn ook allemaal uniek, hoewel ze niet allemaal even goed zijn uitgewerkt als individuen, maar dat komt misschien in de vervolgfilms - wel genoot ik erg van de eerste scenes met de dwergen in Bilbo’s huis, inclusief hun hilarische en aangrijpende liederen (ik neurie de tweede daarvan al de hele dag). En ik vond de glimpen die ik opving van de draak Smaug wel naar meer smaken. Het grootste compliment dat ik de film kan geven, is dat mijn verbeelding werd geprikkeld en ik meer zin kreeg in het schrijven van mijn eigen verhaal. Dan heeft een film het goed gedaan, vind ik.

Voor wie het boek niet kent: deze film draait om Bilbo, de oom van Frodo uit de eerste film. Hij is een respectabele Hobbit, die niets liever doet dan op het bankje voor zijn huis zitten pijp te roken. Dan komt de tovenaar Gandalf langs, en hij verstoort de rust. Bilbo’s huis blijkt te zijn uitgekozen als ontmoetingsplaats voor een dertiental dwergen, ooit verdreven uit hun koninkrijk Erebor, en nu vastbesloten hun belangrijkste schat terug te winnen van de draak Smaug. En Bilbo blijkt uitgekozen om daar een rol in te spelen - die van inbreker. Hij protesteert aanvankelijk, maar in zijn hart blijkt toch een verlangen naar avontuur te schuilen (uit de Toek kant van zijn familie) en hij sluit zich bij de expeditie aan. Maar hij blijft twijfelen of hij wel zo’n goede inbreker is als Gandalf en de dwergen lijken te geloven. Het gezelschap trekt naar het oosten, maar hun reis blijkt niet zonder gevaren. Een boosaardige orkenaanvoerder heeft namelijk nog een appeltje te schillen met Thorin Eikenschild. Tovenaar Radagast de Bruine doet ondertussen een ontdekking in het Mirkwood die verstrekkende gevolgen zal hebben ...

Ook wat betreft de thematiek is er veel overlap tussen deze film en de eerdere trilogie - niet alleen klinkt Tolkiens duidelijke morele overtuiging in beide door, ze gaan ook nog eens allebei over een hobbit, of meerdere hobbits, die terechtkomen in een wereld die groter, mooier maar ook gevaarlijker is dan die ze tot dan toe kenden. En in die wereld blijken ze een rol te spelen die niet kon worden vervuld door de sterken, de machtigen of de rijken. Het is het verhaal van de overwinning van de zwakheid, waarin gewone daden van vriendelijkheid of naastenliefde de doorslag geven en de kleinste het is die niet door macht gecorrumpeerd wordt. Zelfs al is de ring in deze film niet het symbool van de macht die hij is in de latere films, het thema keert wel weer terug.
Een tweede thema is echter wel uniek, en dat heeft te maken met de reden waarom de hobbit in de grotere, mooiere en gevaarlijkere wereld terechtkomt. Bilbo is namelijk een heel andere persoon dan Frodo. Frodo leek te verlangen naar de wereld buiten de gouw (waarschijnlijk door zijn oom geinspireerd). Maar hij betreedt die wereld uiteindelijk niet uit eigen keuze. Hij wordt ertoe gedwongen. En zijn reis is al snel een belasting. “I wish the ring had never come to me”, verzucht hij al halverwege de eerste film. En tegen het eind van de derde film is hij murw, en heeft de dorre woestijn van Mordor zelfs zijn herinnering aan de gouw uitgewist. De reis die Frodo moet ondernemen is bittere noodzaak, en hij dreigt er aan ten onder te gaan, zelfs zijn identiteit te verliezen. Toch gaat hij, ook al kent hij niet de weg.
Bilbo is daarentegen zijn verlangen naar avontuur kwijtgeraakt. Ja, hij stamt af van de familie Toek met enkele illustere types in de lijn, maar hijzelf is respectabel geworden (de film-Bilbo is een oudere man dan de film-Frodo). Gandalf verwijt het hem: “Sinds wanneer is je voorraadkast en de gehaakte onderzetter belangrijker voor je geworden dan de wereld buiten de gouw?” Er is iets doodgegaan in Bilbo. Ook hij is zijn identiteit kwijtgeraakt. Niet door op reis te gaan, maar juist door niet op reis te gaan. Hij heeft zijn verlangen begraven, en zo lang genegeerd dat het er niet meer lijkt te zijn. Liever omgeeft hij zich met comfort, en mensen die de rust verstoren behandelt hij vriendelijk en wijst ze dan de deur. Hij is onaanraakbaar voor wilde dingen, schoonheid, vriendschap, waarheid. Zelfs zijn boeken en kaarten wekken zijn verlangen niet op, maar vervangen het alleen maar. Maar Gandalf -een vertegenwoordiger van de bovennatuurlijke wereld, van de goddelijke invloed in midden-aarde- laat het er niet bij. De dwergen dringen Bilbo’s leven binnen en gooien het danig in de war. Maar tegelijk roepen hun liederen en verhalen iets bij Bilbo wakker. Het duurt even voor het tot hem doordringt, en bijna is het te laat, maar hij verlaat uiteindelijk Hobbitstee uit eigen keuze. Hij wordt niet gedwongen, verre van (de meeste dwergen gokken dat hij thuis zal blijven). Hij wil zelf op avontuur (zoals hij roept als hij uit Hobbitstee vertrekt).
En ja, ook voor Bilbo is het avontuur gevaarlijk. Gandalf kan niet garanderen dat hij levend thuiskomt, en waarschuwt hem dat als hij terugkomt, hij niet meer dezelfde zal zijn. Thorin Eikenschild kan ook niet voor hem garant staan (en bovendien ondertekent hij een contract dat de dwergen vrijspreekt van verantwoordelijkheid in het geval van gruwelijke ontwikkelingen). Hij komt er ook achter dat hij het zonder comfort moet stellen (hij kan niet terug om een zakdoek te halen). En bovendien loopt hij tegen zijn eigen grenzen aan. Hij twijfelt aan zichzelf. Vooral als de dwergen ook niet veel vertrouwen in hem blijken te hebben. Wie is hij? Kan hij niet beter teruggaan? Dat is wat avontuur met mensen doet: het confronteert ze met de waarheid van de wereld - de concreetheid van een bergtop, de realiteit van een storm op zee, de werkelijkheid van een tijger. En in de confontatie daarmee ontdekt je de waarheid over jezelf. Wie is de werkelijke Bilbo? Is dat de aan comfort gehechte man van middelbare leeftijd, die het liefst alleen is, omringd door een leven dat hij geheel onder controle heeft? Of is Bilbo een man met een groot hart, die voor zijn vrienden op de bres springt, die met wijd open ogen geniet van Rivendel, die de waarheid durft te spreken over zichzelf en over anderen? Iemand die zelfs aan een wezen als Gollem genade durft te schenken?
En ja, ook Bilbo denkt terug aan de gouw. Maar zijn avontuur heeft niet, zoals bij Frodo, de herinnering aan het goede van de gouw doen vervagen. Het avontuur van Bilbo is geen lijden, maar leven. Het wist de herinnering aan het goede niet uit, want het is zelf goed (zoals het avontuur van Frodo een noodzakelijkheid was). Omdat het avontuur van Bilbo ook goed is, wordt het goede van de gouw niet minder, maar meer. Het krijgt de werkelijke plaats terug. Het was voor Bilbo een afgod geworden (een ‘klein verhaal’, iets waar hij zijn identiteit aan ontleende) en daardoor kon hij er niet werkelijk van genieten. Maar nu krijgt het gouwleven zijn werkelijke proporties terug. Hij kan er weer van genieten om wat het is in zichzelf en niet om de illusie van veiligheid die hem erdoor geboden wordt. En daardoor kan hij er ook tijdelijk afstand van nemen, om met zijn vrienden mee te gaan. Vrienden die niet een thuis hebben zoals hij, die het goede uit hun leven zijn kwijtgeraakt. Hij kan voor hen een offer brengen, zodat zij kunnen genieten van dat waar hij van geniet.
Kortom, waar Frodo door het lijden zijn leven kwijtraakte, vindt Bilbo door op avontuur te gaan zijn leven. Zijn hart begint weer te kloppen, zijn verlangens beginnen weer te branden. Hij is meer zichzelf dan toen hij in zijn eentje thuiszat.

Ik herken wel wat van Bilbo in mezelf. Ik heb ook het postuur en de liefde voor eten van een hobbit. Maar tegelijk wil ik het leven zien als een Groot Verhaal, en wil ik mijn verlangen naar schoonheid, waarheid en liefde levend houden. Ik wil het avontuur zoeken van het schrijven en van relaties, en metzelf niet in slaap laten sussen. En mocht dat wel gebeuren, dan hoop ik dat iemand als Gandalf langskomt en me herinnert aan wat ik bijna was kwijtgeraakt: mijn leven.

dinsdag 27 november 2012

Boekbespreking: Waarom zijn wij anders?

Ik dacht altijd dat ik een makkelijke reiziger was. Ik pas me namelijk snel aan, stel niet te veel eisen aan mijn omgeving, laat mijn gastheren hun gang gaan. Daarom maakte ik me niet te veel zorgen toen ik een paar jaar geleden op reis ging naar India. Dat kon niet zo veel anders zijn dan de westerse landen waar ik eerder geweest was, meende ik. Ik zou verblijven bij Indiase mensen thuis, en met hen meegaan naar kerken en bijbelkringen, in de stad en op het platteland. De ervaring bleek anders dan ik me had voorgesteld - nog afgezien van de typische reizigersproblemen zoals problemen met de spijsvertering. Ook al spraken deze mensen goed Engels, we leken elkaar soms toch niet te begrijpen. Wat betekende bijvoorbeeld die vreemde hoofdbeweging, tussen “ja” en “nee” in? Waarom wilden ze me bij het eten altijd meer opscheppen? Waarom liepen ze zo snel door het museum zonder ergens lang stil te staan? Waarom stelden ze al die vragen over mijn familie en of ik wel of niet getrouwd was? Gelukkig voor mij hadden deze families vaker westerse gasten gehad. Want ik vond hen wat vreemd reageren, maar zij moeten mij helemaal apart hebben gevonden. Ik gedroeg me als een olifant in een porseleinkast. Wist ik veel dat ze altijd alles aan een gast aanbieden en dat die gewoon vasthoudend ‘nee’ moet zeggen? Ik had juist geleerd dat het beleefd was om ‘ja’ te zeggen! Communicatie over de grenzen van de cultuur heen bleek nog niet zo makkelijk.
Het boekje Waarom zijn wij anders? was een feest van herkenning. Eindelijk begreep ik waarom de mensen in India niet zo direct antwoord gaven op vragen: onderlinge relaties zijn voor hen belangrijker dan het individuele gelijk. En ik zag ook in dat ik me niet als zo’n goede gast had gedragen als ik van mezelf had gedacht. Mijn manier van beleefdheid was niet de hunne.
De schrijfster van dit boekje heeft veel ervaring met leven en werken in andere culturen, niet als wetenschapster, maar als ervaringsdeskundige. De onderverdeling die ze maakt is niet gebaseerd op officieel onderzoek, maar op haar eigen waarnemingen. Maar daardoor is ze wel herkenbaar. Ze verdeelt de wereld in ‘warme’ en ‘koude’ culturen. Wij leven in Nederland in een ‘koude’ cultuur, de mensen in India leven in een ‘warme’ cultuur. Wij zijn meer individualistisch, direct, gericht op kennis, waarheid, prestatie, bezit. Zij zijn meer groepsgericht en concentreren zich op het in stand houden van relaties, een gemoedelijke sfeer en de familie. En als die twee culturen bij elkaar komen, botst het.
Waarom zijn wij anders? is gelardeerd met mooi vertelde voorbeelden. Zoals van de immigrante die door haar westerse collega’s meegevraagd werd voor de lunch. Ze zei ‘nee’ en dus lieten ze haar doorwerken om zelf wat te gaan eten. Vervolgens voelde ze zich eenzaam. In haar cultuur was het namelijk gebruikelijk dat je ‘nee’ zei op een uitnodiging, omdat je jezelf niet aan een ander wilt opdringen, en dat je pas meegaat als de ander meermalen aandringt. In het westen gaan we ervan uit dat iemand die ‘ja’ zegt, ‘ja’ bedoelt en iemand die ‘nee’ zegt, ‘nee’.
Het is niet zo dat de ene cultuur beter is dan de andere. Ook onze ‘koude’ cultuur heeft voordelen. In het boekje bestaat het verhaal van een Marokkaan die na jaren terugging naar zijn thuisland, en zich vervolgens ergerde aan het feit dat hij nergens in huis een plekje had voor zichzelf, waar hij rustig kon werken, maar dat er altijd mensen in de buurt waren. Het zijn dus niet alleen de koele kikkers uit het westen die zich moeten aanpassen. Mensen uit beide culturen worden uitgedaagd elkaar beter te leren kennen, de goede aspecten van de ander te gaan waarderen en de eigen aannames en gewoontes eens kritisch onder de loep te houden.
Iedereen kan baat hebben bij dit werkje. Wie naar een andere cultuur op reis gaat doet er goed aan zich voor te bereiden op de verschillende interpretaties en leefwijzes. Maar ook wie in Nederland in contact staat met mensen uit ‘warme’ culturen -collega’s, moeders op het schoolplein, mensen in de kerk- heeft baat bij dit boekje en leert op welke manier hij of zij op een goede manier gastvrij kan zijn. Of in elk geval zich niet hoeft te ergeren aan de andere gebruiken van zijn of haar medemens. Ook al wordt de vraag van de titel nooit echt beantwoord (het boek bevat geen antropologische verklaring van de verschillen tussen de culturen), als handreiking om met anderen om te gaan toch van harte aanbevolen.

maandag 10 september 2012

Foto's: bloemen uit Blijdorp

Anders dan de naam doet vermoeden zijn er in een dierentuin niet alleen dieren te zien, maar ook planten. En als je in juni of juli in de dierentuin bent, bloeien er daar ook nog eens heel veel van. Zo ook toen wij in Blijdorp waren. En omdat planten ook nog eens weinig bewegen (anders dan door de wind) en je er dicht bij kunt komen, zijn het dankbare foto-objecten.






zondag 9 september 2012

Filmbespreking: Tangled

Vorige maand waren mijn vriendin en ik op Castlefest: een driedaags fantasyfestival op de Keukenhof in Lisse (heb geduld, het verband met de film uit de titel zal duidelijk worden). Ook zonder tulpen is dit een prachtig park, met frisse grasvelden en oude bomen, en in het midden een kasteeltje dat zo uit een sprookje zou kunnen komen. Er is een ommuurde tuin met oude kassen en moerbeibomen, en slingerende paden. En deze dagen was er nog meer. Overal kraampjes met boeken, kleren en fantasyattributen, maar ook middeleeuwse ambachten, ouderwets snoep en ‘gebakken lucht’. Houten stalletjes verkochten niet de op festivals gebruikelijke friet, maar heerlijk vlees van een hangende grill, en andere smakelijke hapjes. Er waren meerdere podia, waar folkbands speelden, vaak met oude instrumenten, zoals luiten en draailieren en doedelzakken. Keltisch aandoende klanken dreven over het festivalterrein, soms vrolijk, soms droevig, maar altijd doorleefd. Op andere plekken werden zwaardgevechten nagespeeld, zetten mensen zich aan obscure gezelschapsspelletjes, of brachten auteurs hun eigen boeken aan de man.
Het meest bijzondere aspect van Castlefest waren echter de mensen: veel van de bezoekers gaan namelijk verkleed. Sommigen hebben het hele jaar gewerkt aan hun outfit. We zagen middeleeuwse prinsessen, barbaarse strijders, vampiers en negentiende eeuwse ontdekkingsreizigers, kobolden en feeen, heel wat piraten en steampunk-karakters uitgedost met koperen tandwielen en stoomtechniek. Een bijna authentieke Napoleontische soldaat stond naast een Ierse Druide. Er waren Goths en Metalliefhebbers in hun eigen uitrusting. Er liep zelfs een karakter rond in Star Trek-uniform.
Mijn vriendin en ik keken onze ogen uit. Een van de dingen die ons opviel was dat de kleren van de meeste bezoekers ook echt bij hen pasten. Ze drukten iets uit van hun innerlijk. Je kreeg het idee dat ze op dit festival even konden zijn wie ze werkelijk wilden zijn, dat ze aan de buitenwereld konden laten zien hoe hun binnenwereld eruitzag. Voor veel van hen was dit echter dan de spijkerbroek en overhemd die ze naar kantoor aandeden. Maar tegelijk werd er niemand buitengesloten. Dit festival was niet exclusief voor Gothicliefhebbers, of voor prinsessenfans, of voor steampunkadepten. Ook superhelden waren welkom. Iedereen praatte met iedereen. Het gaf niet of je kleren goedkoop waren of het werk van maanden. Het gaf zelfs niet als je je helemaal niet verkleed had. Niemand werd scheef aangekeken, er viel geen onvertogen woord. Zelfs niet toen het opeens begon te regenen en iedereen met elkaar onder de bomen probeerde te schuilen. Hier werd je geaccepteerd zoals je was. Zelfs leeftijd was geen probleem. Er liepen oude echtparen rond als hun favoriete karakters uit Lord of the Rings, en peuters  zagen eruit als Engelse lords, terwijl hun iets oudere broers en zussen naar een poppenkastspel keken.
Iedereen die met een kinderlijke blik van verwondering en verbeelding naar de wereld kijkt, zou zich hier welkom voelen. Dat gevoel kwam pas echt tot uiting voor de podia, waar jong en oud, Goth en elf, meedeed aan de vrolijke volksdansen. Star Wars-liefhebber bewoog arm in arm met Disney-prinses op de muziek. Ik wilde dat ik de dansen kende, want hun plezier was duidelijk zichtbaar. Mijn vriendin en ik besloten dat we volgend jaar naar Castlefest zullen terugkeren, en dat we dan zelf ook verkleed gaan, op een manier die echt bij ons past.

Nadat mijn vriendin en ik samen Tangled hadden gekeken, praatten we nog even na over de film. “Als ik niet op Castlefest was geweest”, zei ze, “had ik gedacht dat zoiets alleen maar in films voorkomt.” We hadden het over een scene halverwege de film, als de karakters terechtkomen in de hoofdstad, waar net een feest aan de gang is. Er klinkt vrolijke muziek, mensen dansen, jong en oud, sommige op blote voeten. Jonge meisjes vlechten bloemen in hun haar. Er wordt gegeten en gedronken. Iemand schildert een prachtig schilderij op straat. Iedereen doet mee, wie nog wat aarzelt wordt in de kring getrokken (anderen liggen in de bibliotheek op de vloer te lezen - er is ook ruimte voor introverte mensen). En aan het eind van het feest worden er honderden, duizenden lampionnen opgelaten, een prachtig gezicht tegen de donkere avondhemel.
Inderdaad, het lijkt te mooi om waar te zijn. Dat kan alleen in een kinderfilm. Wij weten dat het leven niet zo is. We rekenen op teleurstelling, op afwijzing, op frustratie. Dat we in gezelschap van anderen ooit echt onszelf zouden kunnen zijn. En genieten van prachtige kostuums, nagespeelde verhalen, en goede gesprekken lijkt een naïeve droom. En het leven is ook niet altijd zo. Het is niet verwonderlijk dat fantasyliefhebbers in zulke aantallen op Castlefest en de Fantasyfair afkomen - die ongedwongenheid en vreugde ervaren ze niet elke dag. En ook Castlefest is voor sommigen waarschijnlijk een teleurstelling - bijvoorbeeld als je kostuum geruineert raakt door de regen, of omdat je niet van je honingwijn kunt genieten door de wespen (die in augustus nu eenmaal in actie komen).
Maar Castlefest laat wel zien dat het een droom is die werkelijkheid kan worden. Onze verlangens naar schoonheid, avontuur en intimiteit zijn niet tevergeefs. Ze kunnen vervuld worden. Misschien niet volledig, maar we kunnen in elk geval een voorproefje krijgen. Het enige dat we hoeven doen (en tegelijk is dit het moeilijkste wat er is), is “Nee” zeggen tegen mensen en machten die ons voor hun eigen doeleinden weghouden van onze echte verlangens en onze ware identiteit, en ons vervolgens openstellen voor wat goed en waardevol is, voor het Grote Verhaal, voor de Werkelijkheid. Hiertoe moet je alles loslaten waar je je aan vastklampt, je valse zekerheden, de kleine verhalen waar je zelfbeeld van afhangt, het imago dat je aan de wereld toont. Elk masker moet af, anderen zullen je kennen bij je echte naam, er is geen verstoppen meer mogelijk. Dit voelt misschien als sterven, maar alleen zo vind je je ware thuis. Alleen zo kom je werkelijk tot leven.

Tangled is de vijftigste avondvullende animatiefilm van Disney, en past naadloos in de traditie van klassiekers als De Kleine Zeemeermin en Beauty and the Beast. Deze film is gemaakt met de computer en niet getekend, maar voor het verhaal maakt dat geen verschil. De karakters zijn behoorlijk levensecht, met een heldin die niet alleen maar passief is, en een grotere rol voor de held dan in de meeste andere tekenfilms. Er zijn hilarische dieren, die dit keer niet praten, maar door nonverbale communicatie een blijvende indruk achterlaten (het is niet verwonderlijk dat ze de hoofdrol spelen in de korte vervolgfilm Tangled Ever After). De muziek is mooi, met een paar gevoelige en en paar hilarische liedjes, die ikzelf in elk geval lang bleef neuriën. De schurk van het verhaal is slecht, maar heeft nu eens een persoonlijke motivatie, in plaats van over het koninkrijk te willen regeren. Het einde van de film is spannend en emotioneel vervullend. In sommige opzichten is het sprookje misschien wat clichematig (de heldin die met haar liefde een vagebond kan veranderen in een trouwe echtgenoot), maar ik kan eerlijk zeggen dat dit een van mijn favoriete films is, en dat ik hem nog regelmatig ga kijken.

Het verhaal draait om Rapunzel, die is opgegroeid in een hoge toren, in een afgezonderde vallei, die ze nog nooit heeft verlaten. Ze schildert, leest, kookt en maakt schoon, zonder over haar situatie te klagen. En elke avond kamt moeder Gothel haar (uitzonderlijk lange) haren, terwijl Rapunzel voor haar zingt. De jonge vrouw weet niet anders dan dat dit is hoe haar leven er hoort uit te zien. Maar er knaagt iets aan haar. Een keer per jaar ziet ze namelijk in de verte gele lichtjes opstijgen, een prachtig schouwspel. Het doet iets met haar. Ze zou dolgraag naar de lichten gaan kijken. Maar volgens haar moeder is de wereld buiten de toren veel te gevaarlijk voor haar, vol enge monsters en gevaarlijke wezens. Op de dag voor haar achttiende verjaardag klimt echter een man tegen haar toren op, de beruchte dief Flynn Rider, op zoek naar een schuilplaats. Hij heeft niet op de aanwezigheid van Rapunzel gerekend. Ze overmeestert de vrijbuiter en verstopt zijn buit. Om die terug te krijgen, moet hij beloven haar mee te nemen naar de opstijgende lichten. En zo verlaat het meisje voor het eerst haar thuis. Ze heeft echter buiten haar moeder gerekend. Het haar van Rapunzel heeft namelijk een magische eigenschap - het kan de effecten van de tijd ongedaan maken. Moeder Gothel gebruikt het om haar jeugdige schoonheid in stand te houden. Ze is bereid over lijken te gaan om haar dochter terug te krijgen in haar toren. Rapunzel ontdekt ondertussen dat de vrouw die ze ‘moeder’ noemde, helemaal geen familie van haar is en dat het geen toeval is dat de avond dat ze de gele lichtjes ziet tegen de donkere hemel, de avond is van haar verjaardag ...

When will my life begin?”, vraagt Rapunzel zich in het begin van de film af. Ze heeft het niet eens slecht in haar toren. Ze krijgt te eten, heeft een bed, mooie kleren, en verf om mee te schilderen. Ze heeft bovendien een moeder die zegt van haar te houden. “I love you more”, zegt Rapunzel gemeend terug. “I love you most”, antwoordt moeder Gothel. Maar toch is dit bestaan niet helemaal bevredigend. Rapunzel verlangt naar meer. Ze kan niet eens goed onder woorden brengen waar ze dan naar verlangt. Ja, ze wil met eigen ogen de lichten zien die op haar verjaardag verschijnen. Maar dat is maar een van de uitingsvormen van het verlangen, niet het verlangen zelf. Ergens beseft ze dat ze niet bedoeld was voor een leven in eenzame opsluiting. Een leven waarbij ze niet eens het gras onder haar voeten mag voelen, of de regen op haar gezicht. Een leven waarbij ze geen risico mag lopen, geen keuzes voor zichzelf mag maken, geen vrienden mag hebben.  Ze verlangt naar echte schoonheid (niet alleen schilderijen op de muur), naar echte relaties (niet alleen een ‘moeder’ die slechts om haar geeft vanwege haar magische haar), naar echte waarheid (in plaats van de ontwijkende antwoorden en valse liefdesverklaringen die ze nu krijgt).
Deze verlangens zijn universeel, betoogt de film. Ieder mens heeft ze, zelfs de boeven en vrijbuiters die samenkomen in herberg The Snugly Duckling - ook die koesteren allemaal een droom, een verlangen naar iets dat echt is en waardevol. Het leven dat ze leiden is een leugen, ze zijn niet zichzelf als ze anderen beroven en met elkaar vechten. Ze zullen pas echt zichzelf worden als ze ontdekken wat hun diepste verlangen is, en daar naar gaan leven. Sommigen zijn zich nog niet van dat diepe verlangen bewust - zoals Flynn Rider, die zegt te dromen van geld en een eiland waar hij op een hangmat kan liggen. Hij verschuilt zich achter een valse identiteit. Maar in de loop van de film ontdekt hij dat ook hij verlangt naar echte schoonheid, waarheid en intimiteit. En dat hij tot leven komt als hij die gaat nastreven - hoe gevaarlijk dat ook is.
De diepe verlangens geven aan voor welk leven mensen bestemd zijn - ook al ziet hun leven er nu niet zo uit. Dit is ook voor ons realiteit. We leven niet in een volmaakte wereld en de meeste van onze dromen zien we nooit in vervulling gaan. Dat betekent niet dat onze dromen tevergeefs zijn. Het betekent alleen dat de wereld niet is zoals die bedoeld was. De wereld is vervormd geraakt, door leugens en manipulatie, door zelfzucht, door kleine verhalen. Dit blijkt uit het verhaal van Rapunzel. Ze is namelijk niet in gevangenschap geboren. Ze is de dochter van een koning en een koningin, die van haar hielden, en nog steeds om haar treuren. Ze was bedoeld lid te zijn van een echt gezin. Dat is de werkelijkheid. Het leven dat moeder Gothel haar voorhoudt is een misleiding. Moeder Gothel zegt van Rapunzel te houden, maar in werkelijkheid wil ze alleen iets van Rapunzel gedaan krijgen. Ze is voor haar jeugdige schoonheid en levenskracht van het meisje afhankelijk. En daarom manipuleert ze haar. Ze maakt haar bang voor de buitenwereld, overdrijft de gevaren, en prent haar in dat alleen zij haar ‘dochter’ kan beschermen. “Mother knows best”, zingt ze onheilspellend. Wie inzicht wil krijgen in manipulatietechnieken moet deze film kijken. Het eist van Rapunzel moed om daar tegenin te gaan, om de leugen te ontmaskeren, en op eigen benen te staan. Maar als ze eenmaal de waarheid heeft leren kennen, kan ze onmogelijk meer terug ...
Dit geldt ook voor ons. Jezus vertelde niet voor niets gelijkenissen over het koninkrijk van God. “Dit is de wereld waar jullie voor bedoeld zijn”, is wat hij wilde zeggen. “Het rijk van de wereld, van de Romeinen en de Farizeeën, is een leugen, bedoeld om jullie gevangen te houden. Stap eruit en ga leven als burgers van Gods koninkrijk. Dat is de moeite waard, zelfs al moet je ervoor sterven. Er is namelijk een kracht die religie en politieke macht niet kennen, die sterker is dan de dood. De kracht van opstanding, die werkt in mensen die durven toegeven dat ze zwak zijn, die durven ernaar te verlangen.”

Castlefest is voor mij een beeld van het Koninkrijk, van het leven waarvoor ik bedoeld ben.   Een leven van echte schoonheid, echt avontuur, echte relaties. Van dansen op de muziek. Van echt mezelf kunnen zijn, samen met anderen. Ook de kerk is bedoeld om de realiteit van Gods koninkrijk te laten zien aan de wereld. De kerk is een doorbraak van Gods realiteit in de onze, een uiting van Gods regering midden in vijandig terrein. Maar helaas tonen kerken vaak niet het leven en de vreugde die daarbij horen.
De eerste keer dat ik op Castlefest was, nu zes jaar geleden, had ik hoofdpijn. Ik zat op het grasveld een eindje van het hoofdpodium met wat water, om bij te komen. Achter mij hoorde ik mensen over het geloof praten. Ik spitste mijn oren. Maar wat ze zeiden deed mij pijn. Ze gebruikten nogal negatieve woorden over de kerk. De kerk was een plek van hypocrieten, waar ze niks mee te maken wilden hebben. Homo’s en andersdenkenden werden er uitgesloten. Ze vloekten. Ik werd er treurig van. Zo zien mensen de gemeenschap van gelovigen. En ik moest ze gelijk geven - ik ben ook beschadigd in de kerk waar ik opgroeide.
De kerk lijkt vaak meer op moeder Gothel dan op Castlefest. De kerk is een systeem geworden, een organisatie, die afhankelijk is van haar leden. De structuur heeft iets van mensen nodig - geld, inzet, toewijding - om te kunnen bestaan. En zorgt vervolgens dat ze deze dingen krijgt. Door mensen te vertellen dat de buitenwereld slecht is, dat alleen toewijding aan het systeem hen zekerheid kan geven, dat ze geliefd zijn omdat ze zich zo hard inzetten of zoveel geven. Maar het is een valse liefde, zoals die van moeder Gothel. Het instituut gaat boven het individu. De persoon wordt ondergeschikt aan de organisatie, en kan niet zichzelf zijn (veel bezoekers van Castlefest zouden niet worden verwelkomd in een gemiddelde geloofsgemeenschap, in elk geval niet zonder zich aan te passen). Dat is pijnlijk. Zouden we als gelovigen niet moeten vechten om anderen te bevrijden van deze machten buiten hen die hun identiteit afnemen - of het nu religieuze organisaties zijn of politieke, of andere machthebbers? Zouden we niet ons leven voor hen moeten overhebben? Zouden we hen niet in contact willen brengen met het echte leven? Het ware Koninkrijk? Zouden we ze niet gewoon kunnen liefhebben, zoals ze zijn? Is dat niet wat we ten diepste verlangen?
C.S. Lewis zei al dat God onze verlangens niet te groot vindt, maar eerder te klein. Daar wordt ik aan herinnerd bij een film als Tangled, en bij een evenement als Castlefest. Zolang we iets minder verlangen dan Gods werkelijkheid, blijven we gevangen in een leugen.