dinsdag 15 november 2011

Terug naar de basis (12): Het patroon van de liefde

Ik ben zoals lezers van mijn blog hebben gemerkt, behoorlijk fan van de films in de The Matrix-serie. Deze films zijn niet alleen knap gemaakt, met indrukwekkende stunts en overtuigende ‘special effects’, ze zijn ook goed geacteerd, met dialogen die erom vragen geciteerd te worden. En het verhaal heeft meerdere lagen, en scenes die prima als metafoor voor filosofische concepten kunngen dienen. Ik ben niet de enige die zijn theologische gedachten doorspekt met voorbeelden uit deze serie.
Een behoorlijk indrukwekkende scene in de tweede film (The Matrix Reloaded) komt tegen het eind van de film. Een leger van robots staat op het punt tot de vrije mensenstad Zion door te dringen. Om hun opmars te stuiten moet Neo toegang krijgen tot de Architect van het computerprogramma de Matrix. Dit is niet eenvoudig. Hij heeft een sleutel in handen gekregen, maar voor hij die kan gebruiken, moet de elektriciteitsvoorziening van de virtuele stad worden uitgeschakeld, en moeten veiligheidssystemen worden omzeild. Dit vereist de inzet van meerdere mensen in de computerwereld. In het plan hebben ze allemaal een rol. Als een van hen faalt, bereikt Neo niet zijn doel. Voordat ze op weg gaan om hun taak te vervullen spreekt mentorfiguur Morpheus ze ernstig toe: “This is a war and we are soldiers. Death can come for us at any time, in any place ... What if the prophecy is true? What if tomorrow the war could be over? Isn't that worth fighting for? Isn't that worth dying for?” Er is een kans dat ze sterven. Maar hun dood zou de vrijheid van de rest van de mensheid kunnen veiligstellen. Daarom vervolgt Morpheus: “Tonight is not an accident. There are no accidents. We have not come here by chance. I believe this night holds for each and every one of us, the very meaning of our lives.” Om het doel te bereiken is de opoffering van elk van hen noodzakelijk. En het is precies hun bereidheid hun leven te verliezen, waardoor hun levens betekenis kunnen hebben.

In onze bereidheid anderen te dienen, vervullen wij onze rol in het Grote Verhaal van de werkelijkheid. Daarin komt de liefde van God in ons tot expressie. Want Gods liefde gaat gepaard met het nemen van risico. Denk aan de manier waarop God het heelal schiep. God verleende onvervangbare, onreduceerbare betekenis aan atomen, planeten, olifanten, bacterien en mensen. Een betekenis die ze bezaten als eigen identiteiten, gescheiden van hemzelf. Om te scheppen, om lief te hebben, moest God zich dus terugtrekken. Hij moest ruimte maken zodat degene die hij liefhad kon bestaan. Scheppen en dus liefhebben, is dus een daad van zelfgekozen zwakheid, van ruimte maken in jezelf voor het voorwerp van je liefde. Wie schept, wie liefheeft, is niet een meester, maar een dienaar.
Zonder te weten dat ik hierover nadacht, stuurde een Amerikaanse vriendin mij gisteren een e-mail, waarin ze onder andere het volgende schreef: “There is a community that can only be entered into by the road of suffering. It is not the community anyone would choose, and yet our Lord chose it, and blessed it by His glorious presence. Our own struggle with the inner darkness and His precious presence in our suffering has hollowed out a place from which we can uniquely love one another.” Die woorden raakten me. Ook hier is het fractalpatroon zichtbaar. Ook hier worden de contouren van het Grote Verhaal, van Gods keuze om de minste te willen zijn, om niet te heersen, maar om te dienen en zijn leven te geven voor velen, herhaald in het verhaal van onze levens. Zolang we vol zijn van onszelf, kunnen we alleen onszelf liefhebben. Alles draait om ons. Maar als we onze zwakheid toegeven, als we onszelf niet meer zien als de belangrijkste in de wereld, als we de strijd om de beste te willen zijn opgeven, ontstaat er ruimte in ons leven voor anderen. We zijn opeens in staat om aan voorwerpen en personen buiten ons betekenis toe te schrijven, ze te zien als waardevol in zichzelf, zonder dat we ze hoeven bezitten. We kunnen het object of de persoon liefhebben, zonder te hoeven oordelen. We zien anderen niet meer als ‘beter’ of ‘slechter’ dan wij, we ‘beoordelen vanaf nu niemand meer volgens de maatstaven van deze wereld’ (2 Korintiers 5:16).

Wij bepalen niet iemands betekenis, dat doet God. En wij volgen Gods oordeel over zijn schepselen, omdat we Gods oordeel over onszelf accepteren. Namelijk dat wij niet zelf onze betekenis kunnen genereren, niet door hard te werken en niet door te falen, maar dat onze betekenis ons wordt gegeven door God. We zijn geneigd om onszelf langs allerlei maatstaven van succes af te meten, en aan de hand daarvan onze waarde te bepalen. Onze oordelende blik verkleurt zelfs onze herinneringen. In plaats van de wereld te zien zoals die werkelijk is, passen we onze waarnemingen aan zodat ze ons oordeel over onszelf bevestigen. We herinneren ons onze successen, en verdoezelen onze mislukkingen om te bevestigen dat we heel wat waard zijn. Of we herinneren ons onze stommiteiten, en denken niet aan onze geluksmomenten, om aan onszelf te bevestigen dat we gedoemd zijn te mislukken. Beide zijn even egocentrisch. Maar als we accepteren dat God ons zo waardevol vond dat hij zelf bereid was te sterven, kunnen we eerlijk naar ons verleden kijken - zonder te oordelen. We kunnen onszelf eindelijk accepteren zoals we zijn. En we zijn vervolgens vrij om anderen waardevol te vinden, zoals ze zijn, zonder te oordelen of te vergelijken, en ons eigen comfort of belang op te offeren om hen te dienen. We denken niet meer aan onszelf.
Dit wordt door Jezus inzichtelijk gemaakt in zijn gelijkenis van de schapen en de bokken. Deze gelijkenis wordt soms nogal wettisch uitgelegd, alsof alleen diegenen behouden worden die goede werken doen, die tegen heug en meug zieken verzorgen en gevangenen bezoeken. Als je dit niet doet, wordt je net als de bokken veroordeeld. Maar dat is niet het punt van de gelijkenis. Waar het om gaat is dat de ‘schapen’ - degenen die zonder oog voor hun eigen decorum zich vereenzelvigden met gebroken, zieke en zondige mensen - dat nu juist niet deden om in de hemel te komen of in de gunst van God te komen. Ze vragen: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?’ (Mattheus 25:37-39). Ze waren er helemaal niet mee bezig dat ze deze goede werken voor Christus deden, ze probeerden er niets mee te verdienen, ze deden het omdat ze die andere mensen liefhadden. Ze waren niet bezig met hun eigen ego, ze hadden ruimte in hun eigen hart gemaakt voor hun medemens, ook als die het uitschot van de maatschappij was. Precies zoals Jezus niet gaf om zijn eigen heerlijkheid, maar zich met ons identificeerde, tot in de dood.
Het ‘sterven aan jezelf’ waar de bijbel over spreekt, het opnemen van het kruis van Christus, is dus geen negatieve weg (de ‘via negativa’ waar ik eerder over schreef, waarbij alles en iedereen zijn of haar waarde verliest, waarbij de wereld een illusie is, net als de liefde, en het doel is op te gaan in het niets), het is een positieve weg, een ‘via positiva’ - waarbij we juist aan anderen, aan de schepping, aan onze medemensen, zoveel waarde toekennen dat wij bereid zijn voor hen te sterven.

Dat is wat het betekent een christen te zijn, een volgeling van Christus. Dat je gaat liefhebben wat en wie Hij liefheeft. Nogmaals: een christen is niet iemand die de juiste vinkjes heeft gezet op een lijst met dogma’s. Niet iemand die in zijn intellect een aantal aannames voor waar houdt, en die in discussies met andersdenkenden kan verdedigen. Een christen is ook niet iemand die de juiste gevoelens toont, die op de gevoelige momenten tijdens een aanbiddingsdienst een traan laat, of die in de geest valt van enthousiasme. Of iemand een christen is, is niet te beoordelen aan enige prestatie, of dat nu intellectueel is of in het gevoelsleven. Een christen is iemand die aan God, anderen en zichzelf een onschatbare waarde toekent, en dus bereid is voor hen door het vuur te gaan, precies zoals Jezus dat deed. Een christen is iemand die liefheeft. En wie de ander liefheeft, heeft de gehele wet vervuld (Romeinen 13:8). Daarom kan Johannes zeggen: “Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God” (1 Johannes 4:7).
Of iemand thuishoort in het Koninkrijk van God hangt niet af van wat zo iemand allemaal weet, of hij de juiste bijbelteksten kan aanhalen. Het hangt ook niet af van wat iemand voelt, of hij met de handen in de lucht staat tijdens een aanbiddingsdienst. Het hangt ook niet af van iemands prestaties. “Op die dag zullen velen tegen mij zeggen: “Heer, Heer, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd, hebben wij niet in uw naam demonen uitgedreven, en hebben wij niet vele wonderen verricht in uw naam?” En dan zal ik hun rechtuit zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!” (Matteus 7:22,23). Iemand hoort thuis in het koninkrijk van God als hij de weg van Jezus volgt, als hij ‘wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan’ (Filippenzen 3:10,11).
Iemand hoort thuis in het koninkrijk van God als hij liefheeft. Jezus zei: "Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn." (Johannes 13:35). Ik heb hier op mijn blog al eerder uitgebreid over geschreven. Dit is radicaal. Het betekent dat we niet meer over elkaar hoeven oordelen (wie hoort er wel bij, wie niet?). We hoeven niet te discussieren over wie wel of niet behouden zijn, en wat het minimale is dat iemand moet geloven om in de hemel te komen. We hoeven niet de poort van het koninkrijk te bewaken en mensen om hun toegangsbewijzen te vragen. We hoeven alleen maar elkaar lief te hebben, zoals Jezus ons liefheeft. En als we elkaar liefhebben, zullen wijzelf veranderen, maar dat niet alleen, dan veranderen ook onze medemensen. Dan leven we het verhaal van God uit in onze omgeving, dan doen we de wil van God, dan verschijnt in ons en om ons heen het Koninkrijk van God. Elke daad van liefde, hoe klein ook, maakt onderdeel uit van dat ene Rijk dat het heelal zal vervullen. Gods nieuwe wereld is opgebouwd uit miljarden kleine onderdeeltjes - onze levens, onze liefde. Wie een van Gods kinderen een beker koel water geeft, draagt daarmee al bij aan de openbaring van Gods geheim (Matteus 10:42).

Dit is de bijna onbegrijpelijke kern van het mysterie. Het Grote Verhaal krijgt niet alleen vorm in steeds kleinere verhalen - die van culturen, volken, kerken, individuen, boeken en films - het Grote Verhaal wordt zelf gevormd uit al die kleine verhalen. Het groeit organisch uit de kleinste zaadjes. Zoals God koos om door Jezus heen de mensen om ons heen te veranderen, zal God door ons heen de wereld om ons heen veranderen. De geringste opoffering, de geringste vergeving, wordt een bron waaruit de totale werkelijkheid van God kan opspringen. Het zijn onze keuzes, onze woorden, onze verlangens, die in Gods Koninkrijk ontkiemen en overvloedig vrucht dragen.
En ook op een niveau kleiner dan dat van onze levens wordt het patroon van het Koninkrijk zichtbaar. Het verhaal van God speelt zich namelijk ook af in onze handelingen. De rituelen die Jezus ons heeft gegeven, van doop en avondmaal, zijn beide handelingen waarmee we elke keer als we ze doen, het Verhaal van God uitleven. In het dopen, en in het breken van het brood, beleven we het Geheim van God, het verhaal van de ‘underdog’, die zijn leven aflegt voor anderen, en zonder er zelf aan bij te dragen, door het scheppend Woord van God levend en heerlijk wordt gemaakt. Deze handelingen zijn niet maar symbolen, als we eraan meedoen participeren we daadwerkelijk in een expressie van het Grote Verhaal. En omdat we daaraan meedoen, erin delen, wordt dat Grote Verhaal een onderdeel van ons leven.
Ook wat dit betreft zijn fractals een mooie illustratie van Gods geheim. In de natuur ontstaan fractals als iets groeit. Dit geldt voor ijskristallen, die langzaam uitgroeien tot sneeuwvlokken. Maar het is het mooist zichtbaar in een boom. Die begint als een enkele stengel, met misschien twee blaadjes. Maar vervolgens komen er takken aan. Die groeien door, terwijl de stengel zelf ook doorgroeit. En de takken krijgen zijtakken. De zijtakken groeien en krijgen zelf ook zijtakjes, maar ook de tak zelf groeit nog steeds uit. Op die manier ontwikkelt de boom een steeds dichtere bladerkroon. En op dezelfde manier waaiert een varenblad aan alle kanten uit, en wordt daarbij steeds fijner en gedetailleerder.  Op een blog las ik het volgende citaat over fractals: “They are made by a simple formula, yet they have such beautiful and complex designs.” Deze woorden zouden zo kunnen slaan op het koninkrijk van God. Het eenvoudige thema van de zwakheid en de opstanding, brengt prachtige patronen tot stand van schoonheid, intimiteit en avontuur, die uiteindelijk de hele wereld zullen vervullen.
Over die toekomst wil ik schrijven in het volgende deel van deze serie.