woensdag 12 januari 2011

Boekbespreking: The Silmarillion

Bijna iedereen kent The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien, het boek dat het fantasygenre nieuw leven inblies, en dat tien jaar geleden indrukwekkend verfilmd werd. Ook van The Hobbit hebben mensen vaak wel gehoord, en de film die daar nu van gemaakt wordt, zal die bekendheid wel doen toenemen. Maar The Silmarillion staat iets minder in de belangstelling. Dat is jammer, want het is mijn favoriete boek van Tolkien, en het raakt mij diep. Maar het is ergens ook wel te begrijpen, gezien het verheven taalgebruik, de vele namen (en personen die vaak meer namen dragen), de epische stijl en de afstandelijke karakters. Veel mensen beginnen aan dit boek omdat ze iets verwachten in de lijn van The Lord of the Rings, en haken al snel af omdat het meer lijkt op de bijbel. Dat is trouwens niet een toevallige vergelijking, want The Silmarillion is in feite de ‘bijbel’ van Midden-Aarde. Het beschrijft gebeurtenissen van zesduizend jaar en langer voor de strijd om de ring, doet de lezers kennismaken met de goden en Eru, de ene, en laat tegelijk zien dat wat toen waar was, nog steeds doorwerkt in de tijd van de hobbits. ‘We leven in hetzelfde verhaal’, zegt Samwise Gamgee in The Two Towers. The Silmarillion beschrijft dat verhaal dat nog steeds doorgaat. Het verhaal van de schepping van de wereld, en hoe de engelmacht Melkor de melodie van het kosmische lied wilde bepalen. Het verhaal van het eeuwige land Valinor, en hoe Melkor dat in het duister onderdompelde. Het verhaal van de elven en de door hen gesmede edelstenen, de Silmarillen, en hoe Melkor die van hen stal. Het verhaal van de eed van de trotse Feanor, en de vlucht naar Midden-Aarde. Het verhaal van de eerste mensen, en hoe zij door hun trots in de webben van Melkor terechtkwamen. Het verhaal van Aerendil, afstammeling van mensen en elfen, die door de schaduwen afreisde naar Valinor om voor zijn volk te pleiten. Het verhaal van het eilandrijk Numenor en de hoogmoed van zijn inwoners. Het verhaal van Sauron en zijn ringen. Wie de wereld van The Lord of the Rings beter wil leren kennen, kan niet om deze bundel heen. Maar het is ook waardevol op zichzelf: deze verzonnen geschiedenis bevat volgens mij meer waarheid dan veel echt gebeurde verhalen.

The Silmarillion
werd pas na de dood van J.R.R. Tolkien gepubliceerd. Zijn zoon Christopher Tolkien spitte zijn vaders nagelaten werk door en voegde documenten en fragmenten samen tot een doorlopend geheel. Samen met de later bekend geworden fantasyschrijver Guy Gavriel Kay zorgde hij voor een doorlopende tekst, die voor zover hij kon zeggen, de bedoeling van zijn vader weerspiegelde. Toch was dit voor Tolkien niet een zijprojectje, wat hij eenvoudig vergeten was te voltooien. Nee, de projectjes voor erbij waren eerder The Hobbit en The Lord of the Rings, verhalen die hij pas later in zijn levenswerk invoegde. The Silmarillion was de hoofdlijn van al Tolkiens schrijfsels. Hij begon eraan in 1917 toen hij gewond thuis lag in de eerste wereldoorlog. In zijn schriften van die tijd komen de eerste vormen dan deze verhalen al terug, onder andere over Aerendil. En hij bleef er tot zijn dood bijna ononderbroken aan werken. Het was, blijkt uit zijn brieven, wel degelijk zijn bedoeling ze uit te geven (al wist hij niet of veel mensen erin geinteresseerd zouden zijn). Hij wilde van de verhalen een korte, schetsmatige versie maken (de Silmarillion) - en sommige ervan wilde hij verder uitwerken. Daar is hij ook meerdere malen aan begonnen, soms in versvorm, soms in proza. Maar hij was wat perfectionistisch, en als hij op twee derde was en kritiek kreeg, begon hij vaak opnieuw. Delen van de lange versies van zijn verhalen zijn verzameld in de Unfinished Tales en The Children of Hurin. De reden dat Tolkien zo perfectionistisch was, was juist omdat de verhalen van The Silmarillion zo belangrijk voor hem waren.

Om te kunnen zeggen waarom Tolkiens levenswerk zo belangrijk voor hem was, moeten we aandacht besteden aan het begrip mythologie, iets waar wij vaak niet meer bewust bij stil staan. Bij de volgende paragrafen heb ik gebruik gemaakt van heel wat stukken die ik in de loop der jaren van het internet heb gekopieerd, dus waar alle informatie oorspronkelijk vandaan komt, weet ik niet meer precies. In elk geval moge het duidelijk zijn dat J.R.R. Tolkien zich van jongs af aan wijdde aan de studie van de voor-christelijke Engelse literatuur, denk aan het epos Beowulf, de literatuur van de heidense volken die door de christenen was opgeschreven en doorgegeven. Dit waren mythische verhalen. De kracht van mythen zit hem niet in de spannend beschreven gebeurtenissen, de levensechte dialogen, of de prachtige landschappen. Mythen zijn als het ware verhalen die tot de kern zijn teruggebracht. De hoofdpersonen zijn geen genuanceerde karakters, maar helden, goden en halfgoden, wat er op het spel staat is niet of iemand de bus haalt, maar het lot van de wereld. De stijl is vaak afstandelijk en verheven (dit alles is voor lezers van The Silmarillion natuurlijk herkenbaar). En toch raken deze verhalen ons, merkten C.S. Lewis en Tolkien. Ze spreken bepaalde verlangens in ons aan, ze beroeren iets dat wij herkennen als waar. Wat christelijke auteurs als zij vonden in deze teksten uit een voor-christelijke tijd, waren beschrijvingen van de menselijke natuur, en de duisternis waar de menselijke zwakheid toe leidt, de godenschemering of Ragnarok, waar zelfs de grootste helden en goden het onderspit delven. Maar ook vonden ze glimpsen van hoop, elementen die door een soort mysterieus toeval (of voorzienigheid) in de mythologie terecht waren gekomen en vooruitwezen naar de boodschap van de redding van buiten de wereld, de hoop die verschijnt als er geen hoop meer is.
Deze glimpsen van een diepere waarheid achter de wanhoop vond Tolkien heel boeiend. In het bekend geworden gesprek tussen Tolkien, Lewis en Hugo Dyson, dat leidde tot Lewis’ bekering tot het christelijke geloof, stelde Lewis dat mythen allemaal maar leugens waren, zelfs al waren het leugens die door zilver heen werden geademd - ze waren mooi, maar niet waar. Tolkien dacht er anders over. Hij stelde dat in de mythen waarheden te vinden waren. Ze koersten, hoewel zigzaggend, naar de ware haven. En ze vonden hun vervulling in het verhaal van Jezus. Dat had dezelfde schoonheid, dezelfde emotionele kracht, als de mooiste mythen. Met dit verschil: het was een mythe die waar was. Het was een mythe die zich op een specifieke locatie afspeelde, in een historische setting, met personen die werkelijk bestonden. Tolkien zegt er in zijn essay ‘Over Sprookjesverhalen’ over dat er nooit een verhaal is geweesr waarvan zoveel mensen hebben gewild dat het waar zou zijn, omdat het zo mooi en ontroerend is, maar ook nooit een dat zoveel mensen om zijn eigen inhoud als waar hebben geaccepteerd.

Maar als Tolkien, die al van jonge leeftijd een overtuigd katholiek was, in het christendom de mooiste mythe ooit had gevonden, en bovendien volledig overtuigd was van het historische karakter van het verhaal, waarom vond hij het dan toch nodig een nieuwe mythologie te creëren? Waarom besteedde hij zijn leven aan het uitwerken van een serie verhalen en legenden die konden dienen als ‘Anglo-Saxische’ mythen (sterker nog: volgens sommigen verhalen en legenden die alle overige Europese mythen, van de Griekse en Romeinse tot de Germaanse en Noorse, konden verklaren - een ‘oerversie’ ervan, zeg maar, het T-document)? De eerste reden is natuurlijk gewoon zijn fascinatie met deze verhalen als taalkundige en filoloog (woordkundige). Hij vond het gewoon leuk nieuwe talen te verzinnen, te experimenteren met vorm en betekenis, te scheppen met het hem beschikbare materiaal, als een kind in een zandbak. Hij was niet de mening toegedaan dat alles wat hij deed altijd ergens ‘nuttig’ voor moest zijn, en al helemaal niet dat alles wat hij schreef moest dienen ter evangelisatie (waar ik nog steeds wel last van heb, soms). En dit is een geldige reden. Tolkien zelf heeft betoogd dat wij als mensen gemaakt zijn als scheppers, in het beeld van de Schepper. En dat het onze taak is om door onze creativiteit bij te dragen aan de mogelijkheden die de Schepper in zijn werk heeft gelegd (zoals de Ainur in het eerste deel van de Silmarillion). Volgens Tolkien had onze creatieve arbeid op zich, op welk terrein dan ook, ook zonder boodschap of gemoraliseer, al eeuwigheidswaarde (zie ook zijn verhaal: Het Blad van Klein).

Bovendien zag Tolkien om zich heen een samenleving die in rap tempo haar christelijke karakter verloor, en in essentie weer ‘heidens’ werd. Een cultuur die als het ware terugkeerde naar het ongeloof van de wereld van voor de komst van het christendom. Maar met een verschil: de heiden van vroeger was ‘pre-christelijk’. Die van nu is ‘post-christelijk’. En zoals C.S. Lewis schreef: “De post-christelijke moderne mens verschilt van de heiden net zo veel als iemand na een echtscheiding verschilt van een maagd.” (Is Theism Important?). De moderne heiden was niet alleen gescheiden geraakt van het christelijke verhaal, maar ook van de eigen verhalen van zijn oude cultuur. Hij miste daardoor in zijn leven de basis van de mythologie, die zo helder schoonheid, liefde en heldendom bezong en tegelijk zo duidelijk het falen van de mens en het gevaar van trots en hoogmoed illustreerden. De mythen ook die hoop bevatten, hoop op een ingrijpen van buiten de wereld. De oude heiden leefde in een wereld waarin het bovennatuurlijke wel degelijk realiteit was. De nieuwe heiden in een wereld zonder verbinding met iets hogers of diepers, een wereld zonder hoop, die uitliep op een eigen Ragnarok: de hittedood van het universum, als alle leven eindigt en zelfs de beweging van alle sub-atomaire deeltjes tot stilstand komt. De pre-christelijke heiden keek het leven recht in de ogen, de post-christelijke heiden was cynisch. De Amerikaanse schrijfster Leanne Payne stelt in Gods Tegenwoordigheid Geneest dat mensen in onze materialistische cultuur geen categorie van woorden meer kennen om te praten over het mysterie. “Mensen kunnen niet meer denken in termen van bovennatuurlijke taal, op dezelfde manier heeft de moderne mens geen ‘categorie’ waarbinnen hij kan denken, laat staan spreken over Gods tegenwoordigheid.” Ze zegt zelfs: “Als onze symbolen sterven, sterven wij zelf ook.”

Voor zulke moderne heidenen kon een nieuwe mythologie heilzaam zijn. Niet een mythologie als een religie, maar de mythologie als een verhaal dat de lezer of luisteraar kon binnentreden met behulp van zijn verbeelding, waardoor de oude waarheden voor hem weer zouden gaan leven en deel van zijn denkwereld en gevoelsleven zouden kunnen worden. (N.B. dit was zeker niet volledig bewust van Tolkiens kant. We weten dat hij in elk geval The Lord of the Rings zonder vooropgezet christelijk doel heeft geschreven, hoewel hij heel blij was dat het later als christelijk verhaal werd gezien. Maar zijn doel met The Silmarillion was wel degelijk het maken van een nieuwe mythologie, waarbij hij zich moeite getrooste om die niet in tegenspraak te laten zijn met zijn theologie. En wie ‘Over Sprookjesverhalen’ heeft gelezen, weet dat Tolkien zich ervan bewust was hoe verhalen konden verwijzen naar wat waar en waarachtig is, vooral in de ‘eucatastrofe’, de onverwachte wending, de hoop die besloten ligt in het ‘happy end’.)
Tolkiens levenswerk kan dus worden beschouwd als een ‘voorbereiding op het evangelie’. Hij bedreef geen intellectuele geloofsverkondiging, en had niet tot doel mensen met verstandelijke argumenten te overtuigen. Dat is ook niet wat het meest nodig is. Lewis heeft ooit gezegd dat de waarheid van het goede nieuws “moet worden begrepen door de verbeelding, niet door het intellect” (The Pilgrims Regress). Hij wilde eerst de beeldenwereld in hun hart nieuw leven inblazen, zodat zijn lezers weer gevoel hadden voor de begrippen waar het in het evangelie over gaat - waarheid, liefde, heldendom, opoffering, et cetera. De fantasie maakt het mogelijk dat vertrouwde, afgestompte waarden opeens weer voor ons gaan leven. Dat was volgens Lewis bijvoorbeeld één van de effecten van ‘The Lord of the Rings’. In een recensie over het boek van zijn vriend schreef hij: “Een kind geniet van zijn koude vlees, dat anders smakeloos zou zijn, door te doen alsof het een bizon is, die hij juist met zijn eigen pijl en boog gedood heeft. En het kind is verstandig. Het echte vlees wordt smakelijker, doordat het in een verhaal is gedompeld… ‘The Lord of the Rings’ past deze behandeling toe op goed en kwaad, onze eindeloze gevaren, onze angsten en onze vreugdes. Door ze in mythe te dompelen zien we ze duidelijker.”

Tolkien wilde de harten van mensen die hongeren naar het voedsel dat alleen mythen kunnen geven, weer aan hun trekken laten komen. Met behulp van hun verbeelding treden zijn lezers een andere wereld binnen, waar liefde, waarheid en schoonheid realiteit zijn, waar het kwade kwaad is en het goede goed, en waar er ondanks de dreigende ondergang van alle dingen een Voorzienigheid aan het werk is, die uiteindelijk alle dingen goed zou kunnen maken. En uiteindelijk zullen lezers ernaar gaan verlangen dat deze mythische waarheden deel zijn van hun eigen leven, dat ze zelf deel zouden kunnen zijn van een wereld van liefde, waarheid en schoonheid. Het verhaal zal een verlangen in ze opwekken dat het niet zelf kan stillen. En hun zoektocht naar de vervulling daarvan kan hen uiteindelijk brengen bij die mythe die echt was, waarvan Lewis en Tolkien betoogden dat die ten diepste de vervulling bood van alle menselijke verlangens. Er zijn op internet meerdere verhalen te vinden van mensen die door het lezen van Tolkiens boeken tot geloof in God en in Jezus zijn gekomen. In An experiment in criticism noemt Lewis het lezen van een goed boek dan ook “een ingrijpende ervaring. Het hele bewustzijn van de lezers is veranderd. Ze zijn iets geworden dat ze daarvoor niet waren.”
En dat geldt zeker voor The Silmarillion. Wie dit boek heeft gelezen, weet dat hij is verrijkt. En de wereld van de elven en mensen van Midden-Aarde zal voor altijd deel van hem zijn. En wie weet, suggereerde Tolkien ooit, misschien heeft God nog een hoger doel met onze creatieve uitingen. Misschien worden ook onze her-scheppingen ooit op een glorieuze manier verlost, en worden onze verhalen ‘werkelijkheid’ op een diepere manier dan alleen metaforisch of allegorisch. Misschien zien we ooit werkelijk de kust van het land Valinor. Want, zegt Tolkien in ‘Over Sprookjesverhalen’: ‘God is de Heer van mensen, van engelen, en van elven.’