zaterdag 30 oktober 2010

Filmbespreking: Crazy Heart

Laat ik het maar eerlijk toegeven: in mijn tienerjaren luisterde ik nogal wat naar countrymuziek. Ten eerste omdat mijn vader daar naar luisterde, ten tweede omdat ik nogal wat vooroordelen had ten opzichte van andere muziek (dat heb je met een wat muziek betreft vrij besloten opvoeding). Ik heb zelfs een paar jaar lang meegewerkt aan een christelijk radioprogramma over country, door elke maand top 40-lijsten samen te stellen. De cassettebandjes met de nieuwe nummers van die maand heb ik grijs gedraaid.
En hoewel ik nu een bredere muzieksmaak heb (van de zware gothic metal van Saviour Machine tot Keltische folk en luistermuziek van Sara Groves), zet ik nog steeds wel eens een countryalbum op. Johnny Cash bijvoorbeeld, maar ook de christelijke countryartiest Del Way luister ik nog af en toe.

Het is niet eenvoudig aan te geven wat nu de aantrekkingskracht is van country. Het is meestal niet de meest ingewikkelde muziek, dat staat vast. Maar misschien is het de melancholische kant ervan. De klank van de ‘steel guitar’ (een soort liggende gitaar) heeft iets klagerigs, net als dat van een mondharmonica. En de manier van zingen heeft dat ook wel, denk ik. En dat wordt gecombineerd met teksten die ‘uit het leven gegrepen’ zijn - daarin verraadt country zijn wortels in de ‘blues’. Het is het gevoel van de cowboy die op de prairy bij zijn vuur zit, ver weg van zijn geliefde, en zijn eenzaamheid van zich af zingt. De strijd om het bestaan uit het oude westen, de pioniers die op het harde land ten onder gingen. En dus zingen countryzangers nog steeds niet over geslaagde relaties, succesvolle ondernemingen, of plezierige ervaringen. Ze zingen over echtscheiding, over ontslag, over gevangenissen, over drankverslaving, over kinderen die ze niet meer zien en over de dood die ze in de ogen kijken. Ook hier is Johnny Cash een goed voorbeeld met zijn ‘Folsom Prison Blues’.
Ik heb ooit een verslagje gelezen van wetenschappelijk onderzoek waaruit bleek dat onder countrymuziekliefhebbers relatief meer depressieve mensen waren dan onder liefhebbers van andere muziekstijlen. Ik denk niet dat de depressie wordt veroorzaakt door de country, maar dat het soms een soort troost kan zijn om een lied te horen waarin het niet goed gaat met de zanger, in plaats van een succesverhaal over een glansrijke carriere of een succesvol liefdesleven. Misschien kun je country dus wel zien als ‘muziek van de zwakheid’ - hoewel het eerder de muziek is van het stadium voor het erkennen van de zwakheid. Want het zijn vaak liederen van mensen die zichzelf de schuld geven van hun falen, of menen dat ze zichzelf kunnen veranderen.

Dat countrymuziek is gebaseerd op de pijn van het leven, komt terug in de ‘tag line’ van de film Crazy Heart: ‘The harder the life, the sweeter the song’. En nog voordat ik inga op het verhaal van de film, ligt hier misschien al een waardevolle boodschap: de pijn van ons leven is niet zinloos, maar leidt uiteindelijk ergens toe. Wat we meemaken, vormt ons, ook de teleurstellingen, het verdriet, de strijd om elke dag door te komen. Het kan ons beschadigen, zoals krassen op een langspeelplaat, of gekladder op een schilderij. We zijn gebroken mensen. Maar uiteindelijk kunnen uit deze gebrokenheid dingen voortkomen, die we anders nooit zouden hebben voortgebracht. Medeleven met andere gebroken mensen bijvoorbeeld, een persoonlijker vertrouwen op God, bijgestelde prioriteiten. De Bijbel suggereert dat het vuur van het lijden een louterend effect kan hebben. Of zoals ik het ooit wat grof heb horen verwoorden: “De shit van ons leven, is de mest van onze geestelijke groei.” Ik denk daarbij vaak aan de woorden van Paulus, dat Gods kracht wordt volbracht in zwakheid, en dat hij dus eerder zal roemen op zijn zwakheden, dan op zijn eigen prestaties. Hij had genoeg in zijn leven meegemaakt om dit aspect van zijn pijn te omarmen.

Maar onze pijn is ook de mest voor onze creativiteit. De beste kunst heeft betrekking op de totaliteit van de menselijke ervaring. Niet alleen op blijdschap, geluk, en succes, maar ook op angst, pijn en onzekerheid. De beste kunst helpt ons onszelf in te leven in een ander, totaal persoon, en iets te herkennen van wat ons mensen maakt. Dat is wat anders dan goedkoop sentiment, dan puur entertainment. Ikzelf weet dat de beste verhalen en liedteksten die ik zelf schrijf, die zijn die gebaseerd zijn op wat ik zelf doormaak of heb doorgemaakt. Mijn debuutroman Neptunus schreef ik toen ik midden in een overspannenheid zat, en het maakt de hoofdpersonen mijns inziens menselijk. Een paar van mijn meest indringende liedteksten schreef ik in een depressie. De teksten die ik daarvoor schreef waren vaak te makkelijk, te opgewekt, te stellig. Wat ik schreef in de ervaring was in elk geval doorleefd. Ook mijn laatste verhalen zijn steeds reflecties van iets dat ik in mijn eigen leven doormaak, over worstelingen die ik in mezelf heb opgemerkt.
En dat herkennen lezers, luisteraars en kijkers. Ik merkte het zelf het afgelopen jaar op het Flevofestival, waar een aanbiddingsband speelde met een nogal jonge zanger (Leeland), die wel allerlei heel christelijke dingen zei (met veel emotie), maar waarbij ik het niet kon nalaten te denken: “Ik zou wel eens willen weten hoe jij hier over vijftien jaar over denkt.” Dan luister ik liever naar mensen die weten dat het ook wel eens tegenvalt om te geloven, dat twijfel erbij hoort en dat teleurstelling niet een uitzondering is. Op aanbiddingsgebied is dat bijvoorbeeld iemand als Brian Doerksen, die twee kinderen heeft met het fragiele X-syndroom, met alles wat daarbij komt kijken. Hij weet dat je er wel eens flink doorheen zit, ook als christen.
Voor de kunstenaar heeft de pijn van het leven dus iets dubbels. Vincent Van Gogh schoot zichzelf in de borst. Maar zou hij zulke sprekende werken hebben gemaakt als hij volmaakt gelukkig was geweest? Ja, het doet pijn, maar het is direct de bron van inspiratie Het is niet voor niets dat men spreekt over de ‘gekwelde componist’. En daar kent het countrygenre er genoeg van.

Bad Blake in Crazy Heart is een van die gekwelde componisten. Ooit een begaafd gitarist en ‘songwriter’, maar nu op zijn retour. Op zijn 57ste teert hij op oud succes door te spelen in bars en bowlingbanen. Voor hem geen tourbus, maar zijn oude stationwagen. Tussen de bedrijven door drinkt hij zich een stuk in de kraag en rookt als een ketter (auch, ik realiseer me nu pas waar deze uitspraak vandaan komt). Hij is al vier keer gescheiden, en heeft zijn enige zoon al 24 jaar niet gezien. Zijn vroegere protegee, Tommy, verkoopt miljoenen en treedt op in stadions. Hij wil graag nieuw materiaal, maar Bad heeft al drie jaar niks geschreven. Zijn leven bevindt zich op een doodlopende weg.
Tijdens een van zijn optredens ontmoet hij de journaliste Jean, die hem een interview afneemt (maar, als ik dat als medejournalist mag opmerken, daar wel vrij onprofessioneel bij te werk gaat, bijvoorbeeld door redelijk uitdagende kleding te dragen, en vrij snel met Bad tussen de lakens te duiken). Als Bad een ongeluk krijgt, neemt zij hem op nadat hij uit het ziekenhuis ontslagen is. Er ontstaat een affaire, zelfs al weet Jean dat ze te maken heeft met een alcoholist. De oplettende kijker begrijpt al snel dat het niet lang goed kan blijven gaan.

Ik vond de film onderhoudend. Er komen prachtige Amerikaanse landschappen en luchten in beeld, daar genoot ik al van. De muziek is goed, vooral als je bedenkt dat acteurs Jeff Bridges en Colin Farrell de liederen zelf hebben ingezongen. De oscar voor beste acteur die Jeff Bridges ontving was verdiend - hij laat je in zijn Bad Blake geloven. Maggy Gyllenhaal was innemend, maar ook gebroken. En er was een mooie bijrol van Robert Duvall. Het einde was ook niet te zoetsappig, maar passend.

Behalve het thema dat het onder ogen zien van je gebrokenheid uiteindelijk kan leiden tot nieuwe inspiratie, gaat de film ook over verslaving. In meerdere vormen. Bad is alcoholverslaafd. Hij is daarmee een gevaar voor zijn omgeving. Maar ook voor zichzelf: zijn gezondheid is niet best, zijn relaties zijn een zootje, en hij valt achter het stuur in slaap. Hij wil het echter niet toegeven, tot er als gevolg van zijn verslaving iets ergs gebeurt.
Ook Jean is verslaafd. Al wordt dat in de film niet letterlijk zo benoemd. Zij is een alleenstaande moeder, en ze heeft meerdere relaties achter de rug, ook met een alcoholist. Toch gaat ze een relatie aan met Bad. Terwijl ze weet dat hij drinkt. Iets in haar zet haar aan tot gedrag (relaties met mannen die slecht voor haar zijn), waarvan ze weet dat het niet gezond is, maar waarmee ze toch niet kan stoppen. Ook al kent ze de tekenen. Een typisch geval van mede-afhankelijkheid (Eng. co-dependency) - waarbij mensen ‘verslaafd’ zijn aan het zorgen voor iemand met een verslaving? Ook zij komt tot inzicht als er iets ergs gebeurt, als gevolg van haar verslaving.

En dan moeten beide personen ervoor kiezen om te veranderen. Bad gaat een afkickkliniek in. Hij roept vol bravoure dat hij zichzelf kan veranderen, dat hij nu alles anders gaat doen. Hij denkt ook dat hij zo Jean terug kan krijgen. Maar zo makkelijk gaat het niet. Een goede vriend waarschuwt hem dat de soberheid niet altijd blijft, dat hij zal terugvallen. “Maar ik zal je helpen. Ik zal er voor je zijn.” En Jean heeft haar eigen keuzes gemaakt - “Als je echt van ons houdt, zoek je ons niet meer op.” Dat is realistisch. Ons gedrag heeft gevolgen, en ook als we ons leven veranderen, kunnen we die niet ongedaan maken. We blijven ze ons hele leven met ons meedragen. Juist als we sober zijn, kunnen we ze niet meer weg drinken. Dat maakt de keuze voor het afkicken tot iets bitterzoets: het is goed, maar het doet pijn.
En tegelijk kunnen we onszelf niet veranderen. Als we daarop zouden vertrouwen, zouden we hoogmoedig worden, en net zo snel weer terugvallen. Althans, zo gaat het bij mij. We hebben anderen nodig. Vrienden die naast ons staan, die ons met moedige, radicale liefde herinneren aan de waarheid. Vrienden die ons liefhebben als we falen en hen teleurstellen, maar die ons niet ondersteunen in onze verslaving (die niet mede-afhankelijk zijn). Hoe lang we ook vrij zijn, en hoe sterk we ons ook voelen, we blijven afhankelijk.
En ik denk dat het die ontdekkingen zijn -dat onze keuzes blijvende gevolgen hebben en we die zonder beneveling onder ogen moeten komen, en dat we hoe sterk we ook zijn, afhankelijk zijn van de liefde van anderen, om stand te kunnen houden- die uiteindelijk leiden tot de beste, sterkste uitingen van kunst. Teksten die het hart van mensen raken, die levens kunnen veranderen. Want deze ontdekkingen zijn de waarheid, en de beste kunst brengt ons in contact met de waarheid.

vrijdag 29 oktober 2010

Star Trek, Batman, vooruitstrevende oermensen, opstanding en slechte christenen

Nieuws over de tweede (twaalfde) Star Trek-film - gelukkig komt niet Khan terug, maar wel een ander karakter uit de originele serie. Wie om de poster hiernaast moest lachen, kan zichzelf een echte 'geek' noemen! (Ik moest er in elk geval om grinniken.)

Het is een week voor filmnieuws: de titel van de volgende Batmanfilm wordt: The Dark Knight Rises. En de Riddler komt er niet in voor. De film wordt opgenomen op IMAX-formaat, en niet in 3D.

We moeten nog even wachten op het vervolg van Avatar - een van de meer imposante SF-films van afgelopen jaar, maar dan krijgen we er wel twee! In 2014 en 2015.

Deze film lijkt me wel spannend: Sanctum - over speleologen die in een grot opgesloten komen te zitten. Geproduceerd door James Cameron.

Dit soort geeky lijstjes vind ik altijd interessant: de vijftig beste geanimeerde filmkarakters ooit (zoals gekozen door filmtijdschrift Empire).

Een robot gaat de wereld onder het ijs van de Zuidpool verkennen. Klinkt als de plot van een sciencefictionverhaal ...

Interessant: een groep mensen in de Blombosgrot in Zuid-Afrika ongeveer 75.000 jaar geleden was zijn tijd ver vooruit! Deze mensen maakten stenen werktuigen met een techniek die elders op de wereld pas vele duizenden jaren later opgeld maakte.

Zoals altijd heeft N.T. Wright waardevolle dingen te zeggen: "The bodily resurrection of Jesus is not just a nice theological option for people with a vaguely conservative bent or whatever. It’s the most explosive thing there could be. It is the launching of new creation ahead of time, creating a platform on which we can work for new creation in the present until the day when God finally does it."

Een nogal heftige overdenking van de Christian Monist over waar gelovigen (zowel moslims als christenen) allemaal niet toe in staat zijn. En waarom: omdat ze hun eigenwaarde eraan ontlenen. "We have this intense desire to be loved, to be "somebody," that will allow us to do monstrous things to others, so that we can feel better about ourselves. We can believe that we did this for God . . . therefore our associates will know that we are truly "God's people." After all, we did act for Him . . . didn't we?" Doet me denken aan dit plaatje wat ik vond: over christenen wordt niet veel beter gedacht dan over moslims. Boedhisten daarentegen ...

En ten slotte wijze woorden van de Naked Pastor over de druk waar we aan staan blootgesteld vanuit onze maatschappij. En ook vanuit de kerk: "Such noble pressures as spiritual ones are just as deadly, if not deadlier ... Churches seem to be the most frenetic, hyperactive, and taut places around. Even though many people would say that we are a Sabbath people and that God does the work, most don’t really believe it."

Dordrecht vanaf de Grote Kerk

Helaas was het bewolkt en regenachtig op mijn fototrip naar Dordrecht, maar ik kon toch wat mooie plaatjes schieten vanaf de Grote Kerk.







En deze duiven kon ik niet laten zitten zonder ze te fotograferen.

dinsdag 26 oktober 2010

Filmbespreking: Where the Wild Things Are

Ik heb het prentenboek ooit in de bibliotheek gelezen, denk ik, toen ik nog behoorlijk jong was. Een verhaal over een jongetje in een wolvenkostuum, die door zijn moeder naar zijn kamer wordt gestuurd. Hij loopt boos heen en weer tussen de vier muren, gevangen in een veel te kleine wereld. Maar dan verandert er iets. Er beginnen plotseling bomen in zijn kamer te groeien. Het tapijt verandert in gras. De jongen gaat op weg. Al snel is er niets meer dat hem aan zijn kamer herinnert. Hij ontdekt een bootje aan de oever en vaart de zee op. En hij komt aan op een eiland met allerlei monsters, die hem hun koning maken.
Ik kan me nog herinneren dat het boek veel indruk maakte op een jongetje met een levendige fantasie als ik. Het had iets episch zelfs. De ontdekking van een nieuwe wereld. De monsters die lang hadden gewacht op een koning, die eindelijk bij hen kwam. De beelden hebben lang door mijn fantasie gespookt. Toen ik heel wat jaren later het boek nog een keer tegenkwam was de magie ervan verdwenen, het had niet meer dezelfde uitwerking op me als de eerste keer dat ik het las. Misschien is dat wat de professor in ‘The Lion, The Witch and the Wardrobe’ bedoelt als hij zegt dat de kinderen niet moeten proberen om weer via de kleerkast in Narnia terecht te komen. Dat zelfs als ze het zouden willen, die toegang voor hen gesloten zal blijven. Dat ze zelfs niet moeten proberen terug te gaan, maar dat als het gebeurt, het iets zal zijn dat ze zal overkomen. Zoals dat ook de eerste keer het geval was. (Nu kan ik de Narnia-boeken zelf wel blijven herlezen, maar dat komt omdat Lewis zo’n goede schrijver is, en zijn beelden zo goed gebruikt. De ervaring van het ‘zelf in Narnia terechtkomen’ die ik me herinner van de eerste keer dat ik het verhaal hoorde, heb ik echter nooit meer op dezelfde manier gehad).

Het verhaal van ‘Max en de maximonsters’ (zoals het boek in het Nederlands heet) sprak dus iets heel dieps in mij aan. De ervaring van het lezen vormde heel even een vervulling van mijn verlangen, van een diep gekoesterde wens. (Tolkien merkt al op dat de beste verhalen ons verlangen vervullen, maar het tegelijk ondraaglijk aanscherpen). Wat was het dan wat mij bij dit verhaal zo raakte? Ik denk dat het de ervaring was dat de eigen, beperkte wereld, waarin je je soms opgesloten voelt, opeens wordt binnengedrongen door een grotere, mooiere en wildere realiteit. Dat je vervolgens maar een stap hoeft te zetten om in die nieuwe, grotere wereld op reis te gaan. En daarbij is die wereld niet iets dat je zelf oproept, maar is het verschijnen ervan iets dat je overkomt. De plotse ontdekking dat het tapijt sopt, en er gras op groeit. De schok dat er op de plek van je bed plotseling een boom staat. Dat je stoel is omgevallen, omdat er nu een struik groeit. En dan te zien dat er geen muur meer is die je tegenhoudt, maar je vrij op reis kunt gaan, in een nieuwe, vrije wereld.
Natuurlijk verwacht ik niet dat als ik na een lange dag werken thuiskom, dit opeens werkelijk gebeurt, dat ik opeens niet meer in mijn huiskamer sta, met vlekken op het tapijt, een stapel post die eigenlijk moet worden afgewerkt, en een afwas op het aanrecht, maar in een bos, waar het ochtendlicht in schuine stralen door het bladerdak valt, waar overal vogels zingen en waar de frisse geur hangt van bloemen en bladeren. En waar een smal paadje loopt, dat even verderop achter een paar struiken uit het zicht verdwijnt ... De realiteit is weerbarstiger dan mijn verlangens. Maar ik ben gaan zien dat ik mijn verlangen niet hoef te begraven om me aan de werkelijkheid aan te passen. Ik ben gaan zien dat als we verlangens hebben die in deze realiteit niet vervuld kunnen worden, we kennelijk bestemd zijn voor een andere realiteit. Ik ben gaan zien dat ik mag hopen op de volledige vervulling van mijn verlangens, op de tijd van het herstel van alle dingen. Mijn verlangen herinnert me eraan dat de benauwende muren van mijn wereld, de verplichtingen, de onzekerheid, het onbegrip en de teleurstelling, niet de vaste grenzen zijn waar ik ze voor houd, maar dat op een onbewaakt moment de echte wereld, die van avontuur, vreugde, schoonheid en intimiteit, zomaar kan binnendringen, en ik zoals de kinderen in Narnia op weg kan gaan ‘higher up and farther in’. En ondertussen houden verhalen als deze mijn verlangen brandende.

Waarom zo’n lange uitweiding over het boek, als ik bij dit stukje een afbeelding van de filmposter heb staan? Omdat de film niet het gevoel opwekte dat ik als kind had bij het lezen van het boek. Nu was het wellicht een verloren zaak om de ervaring uit mijn kinderjaren herhaald te willen zien, maar deze film sprak niet tot mijn gevoel van verwondering, of ontzag, hij appelleerde niet aan mijn gevoel van avontuur, en gaf me niet de hoop van een groot avontuur. Ja, hij bevatte het gevoel van melancholie bij de Maximonsters, dat ook een kenmerk was van het boek. De boosheid van Max (die ik me niet herinnerde van de eerste keer lezen, maar die wel deel was van het boek) en zijn zelfverheffing tot koning (ook in het boek) waren goed weergegeven. Ook de relatie tussen Max en zijn moeder en zus in het begin van de film was levensecht en geloofwaardig. De film bevatte mooie beelden, vol schoonheid en sentiment.  Maar ik mistte het gevoel van de ontdekking van een nieuwe wereld, van het binnentreden in een andere werkelijkheid.
Ik vermoed dat dit voor een deel ligt aan de manier waarop Max in de wereld van de Maximonsters terechtkomt. Hier heeft hij niet de bijna mystieke ervaring waarin zijn kamer om hem heen wegvalt en het bos verschijnt. Hij rent weg van huis, komt aan de oever van een meer, waar een bootje ligt en vaart daarmee de zee op. Misschien dat deze weergave beter werkt in een film, maar hij heeft niet dezelfde impact, in elk geval niet op mij.

Wat ik nog het mooist vond in de film, was de verbeelding van Max. Hij had op zijn slaapkamer een landschap staan, gemaakt van WC-rollen, waartussen legopoppetjes stonden. Ik vond het prachtig, omdat ik wist dat het voor Max een hele wereld was, gemaakt van eenvoudige middelen, maar voor zijn verbeelding echt. Dat herken ik wel. En het doel van de fantasie is niet alleen maar om een wereld te maken waarin alles is zoals jij wilt dat het is (zoals in de film gesuggereerd wordt). Het is niet alleen een vlucht uit de realiteit. Het is ook een uiting van onze menselijke scheppingskracht, waarmee we met de ons gegeven materialen uitdrukking geven aan de wereld waar we naar verlangen. Als we verwachten dat de realiteit zich vomt naar onze idealen, dat wij het allemaal in orde kunnen maken, komen we bedrogen uit. Maar we mogen wel visioenen scheppen van hoe de wereld zou kunnen zijn. Visioenen van de wereld achter de wereld, die zich aan ons kan openbaren waar we ook zijn, ook binnen de vier muren van onze slaapkamer.

N.B. De trailer heeft wel iets magisch, vooral door de muziek van Arcade Fire (en het ontbreken van veel dialoog).

maandag 25 oktober 2010

Kolonisatie van mars, Day of the Triffids, Dr. Who in Hobbit, vergelijken en wonderen

Volgens sommigen moeten we wat betreft onze reizen naar andere planeten weer gaan denken als de ontdekkingsreizigers van vroeger: een 'one-way trip' dus met het doel blijvend te koloniseren. Ik ben voor!

Fascinerend: ook in de tijd van de dinosauriers waren er op de zeebodem al eco-systemen onafhankelijk van zonlicht, zoals de 'methane seeps'. Hier leefden veel ammonieten (bekende fossielen, inktvissen in een schelp). Altijd interessant om te ontdekken hoe uitgestorven dieren leefden. Ze waren net zo divers als de dieren die nu leven.

Er komt een verfilming van een van mijn favoriete SF-verhalen: The Day of the Triffids. Met Spider-Manregisseur Sam Raimi achter de camera. Hopelijk houden ze het einde van het boek.

Een domper op mijn enthousiasme over leven op andere planeten: complex leven heeft veel energie nodig, en is dus afhankelijk van celonderdelen zoals mitochondriën, en de kans dat een bacterie die verkrijgt is heel klein. Dus misschien leven er wel bacteriën op andere planeten, maar waarschijnlijk geen intelligente dinosaurusachtige wezens met vliegende schotels. Jammer.

Voor de Star Wars-fans: R2D2 en C3PO bezoeken een elektronicawinkel (met de stem van Anthony Daniels natuurlijk).

Meer nieuws voor geeks: in de komende Hobbit-film speelt een Dr. Who mee. Als tovenaar.

Jeffrey Overstreet schrijft in een artikel over de nieuwe film The Social Network over de zonde van het vergelijken: "A friend of mine, one of the finest vocalists I’ve ever heard, recently got a tattoo that reads “Comparison is the thief of joy.” When I look around at the privileges and opportunities bestowed on others, I start flinching—especially if I lack respect for them and their work. This poisons my attitude, warps my creative process, and taints the outcome. This desire to remake the world to satisfy ourselves is as old as the oldest story. When the serpent in the garden appealed to our vanity, inviting us to become “like God,” we became insecure. We doubted our worthiness. We accepted a poisonous vision of power games and competition."

Ook via Jeffrey Overstreet gevonden: een interview met artiest Sufjan Stevens, met interessante opmerkingen over het geloof. "What’s the basis of Christianity? It’s really a meal, it’s communion right? It’s the Eucharist. It’s the sharing a meal with your neighbours and what is that meal? It’s the body and blood of Christ. Basically God offering himself up to you as nutrition. It’s pretty weird if you think about that, that’s the basis of your faith. God is supplying a kind of refreshment and food for a meal. Everything else is just accessories and it’s vital of course, baptism and marriage, and  the sacraments and praying and the Holy Spirit and all this stuff but really fundamentally it’s just about a meal."

Weer een tot nadenken stemmend bericht op Experimental Theology - nu over de wonderen van Jezus. Jezus maakte mensen niet alleen lichamelijk rein, door ze aan te raken verklaarde hij ze ook in sociaal opzicht 'rein' - ze hoorden bij hem, ze waren niet langer uit de (religieuze) gemeenschap verstoten. "It is very clear in the gospels that Jesus is not simply healing people because he is a compassionate person. Jesus' healing ministry was attacking a social, religious, and political system. This vision is exciting to me because it implies that I can actively participate in the miracles of Jesus. Today. I can be a miracle worker, reaching out to the lepers in our world and declare them "clean" by my presence."

zondag 24 oktober 2010

Nauwelijks nog gelovig

Ik vraag me regelmatig af wat de Johan van zeg vijftien jaar geleden zou denken van de Johan van nu. De Johan van nu leest veel minder in de bijbel dan hij (geen vijf hoofdstukken per dag meer), bidt veel minder regelmatig (niet meer een half uur per dag), werkt geen bijbelcommentaren meer door, leert geen bijbelteksten meer uit het hoofd, en gaat zelfs niet meer standaard naar de kerk. Bovendien luistert de Johan van nu naar muziek die de Johan van toen ‘duivels’ zou vinden, en kijkt hij zonder schuldgevoel films waar de Johan van toen zich van af probeerde te houden (James Bond!). Maar ik denk dat de Johan van toen vooral zou schrikken van wat de Johan van nu daadwerkelijk gelooft, of liever gezegd: niet gelooft. De Johan van nu gelooft niet meer in een schepping in zes dagen, zesduizend jaar geleden (maar is overtuigd van de geldigheid van de evolutietheorie en de Big Bang-theorie), de Johan van nu gelooft niet meer in het pretribulationistische premillenialistische eindtijdmodel (met ingewikkelde schema’s over wanneer wie zou worden opgenomen of uit de dood opstaan, het model van de Laatste Bazuin-boeken), maar verwacht alleen dat Jezus’ koninkrijk ooit zal komen en hopelijk spoedig. De Johan van nu denkt niet meer dat er een enkele kerk is die op de juiste manier samenkomt (hoewel het wel goed is om bij elkaar te komen als christenen), de Johan van nu weet niet meer zeker wie er wel en niet uiteindelijk bij God zullen zijn (en vertrouwt dat God met iedereen liefdevol zal omgaan). Er is bijna geen terrein waarop de Johan van nu niet zijn zekerheden heeft opgegeven.

Het is soms schokkend om terug te kijken op hoeveel punten ik vroeger volkomen zeker was, en te realiseren hoe weinig daarvan overeind zijn blijven staan. Op de meeste gebieden durf ik nu niet te zeggen wat de waarheid is. Hoe het leven is ontstaan, hoe de mens is geschapen, wat er uit het Oude Testament ‘echt gebeurd’ is, hoe de kerk moet samenkomen, hoe het zit met de Heilige Geest, of Gods bestaan te bewijzen is, hoe de geschiedenis zal eindigen, wie er wel en niet gered zijn. Steeds vaker moet ik eerlijk zeggen: ‘Ik weet het niet.’ Ik ken de argumenten van de strijdende partijen, en ze klinken allemaal overtuigend, en ik zie geen manier om te achterhalen wie het bij het rechte eind heeft.
Autoriteiten waar de Johan van vroeger op zou terugvallen, zijn voor de Johan van nu niet meer zaligmakend. Dat een bewering ondersteund wordt met bijbelteksten maakt haar bijvoorbeeld nog niet waar. Met de juiste combinatie teksten kun je alles wel bewijzen. Er is dus altijd een menselijke interpretatieslag geweest die aan de conclusies voorafgaat, en ons menselijke denken is feilbaar. Bovendien: de bijbel is een verzameling gedichten, verhalen en betogen uit veel verschillende tijden, geen theologische encyclopedie waar dogma’s in staan opgesomd die de gelovigen moeten aannemen. En de bijbel is al helemaal geen populair-wetenschappelijke verhandeling over het leven, het heelal en de rest, waartegen de moderne wetenschap moet worden afgewogen. Ik geloof bovendien niet meer in woorden als ‘onfeilbaarheid’ en ‘letterlijke inspiratie’, die elke discussie rond dit boek belastend maken.
Maar dezelfde vragen stel ik bij religieuze autoriteitsfiguren. Het feit dat iemand als autoriteit gezien wordt, betekent niet dat hij gelijk heeft. Iets aannemen strikt op het gezag van iemand anders (‘het is zo, omdat ik het zeg’) lijkt mij onverstandig. Ook mijn eigen gedachten en ingevingen zijn niet honderd procent betrouwbaar. Zelfs voor de meest aangrijpende ervaringen van Gods aanwezigheid, en tekenen die niet toevallig lijken, zouden alternatieve verklaringen te bedenken zijn. Ik heb nog nooit letterlijk God gezien of gehoord, maar als anderen zeggen dat ze Hem hebben ontmoet, kan dat voor mij niet als bewijs dienen. Ik ken hun ‘innerlijke’ ervaring niet. De bijbel zelf suggereert dat sommige mensen niet zouden gaan geloven als ze iemand uit de dood zouden zien opstaan: dat relativeert de bewijskracht van ervaringen.
En het feit dat ik bepaalde waarheden van kinds af aan heb geloofd, is al helemaal geen basis voor zekerheid. Eerder andersom! Het zou wel heel toevallig zijn dat precies ik zou zijn geboren bij mensen die precies de juiste dingen geloofden. Dat precies ik opgroeide in de kerk die de waarheid in pacht had. Van alle miljarden mensen op aarde ... Als ik in een moslimgezin was opgegroeid was ik nu een moslim geweest, was ik in India geboren had ik vijftien jaar geleden met net zo veel vuur het hindoeïsme verdedigd als dat ik toen het christelijk geloof verdedigde. Het feit dat ik iets altijd al geloofd heb, is voor mij nu eerder een reden er wantrouwend tegenover te staan. Dat wil namelijk zeggen dat ik er waarschijnlijk nooit echt kritisch over heb nagedacht, maar het gewoon heb geslikt. En als ik ergens over nadenk, en ik kom tot de conclusie dat ik toch blijf bij wat ik als kind al geloofde, blijft het kritische stemmetje zeuren dat het alleen is omdat ik niet kritisch genoeg durf te zijn tegen wat mij bij de opvoeding is ingeprent. Mensen die van buiten het christendom tot geloof komen, hebben dit probleem waarschijnlijk minder, maar voor mij zal het me altijd ervan tegenhouden volledige zekerheid te claimen.

De laatste maanden lees ik met enige regelmaat over ‘zwak geloven’, vooral via iemand die ik volg op Twitter (Ronald van den Oever, zie zijn blog). "De kern van het zwakke denken is dat we geen claims meer hebben om krachtige metafysica vast te houden ... Jezus is gekomen om alle bolwerken (machthebbers) van hun kracht te ontdoen. Onze weg is achter Hem aan, de weg van de naastenliefde (charitas) en naastenliefde verzwakt alle macht en bant al het geweld uit." Het duurde even voor ik doorhad wat met de term 'zwak geloven' bedoeld werd, maar ik ben hem gaan waarderen. Eigenlijk is het de weg van de zwakheid, waar ik in het voorjaar al een hele serie over heb geschreven:
Ook mijn geloof is een zwak geloof geworden. Sterker nog, soms geloof ik nauwelijks meer (ik schreef al hoe ik vorig weekeinde worstelde met de vraag of mijn geloof in Gods toekomst niet een soort ‘coping mechanism’ was en een vlucht uit de realiteit). Ik twijfel regelmatig. Ik vraag me af wat de betekenis is van het lijden in de wereld, en waarom God niet ingrijpt. Ik vraag me af waar parasieten en virussen vandaan komen. Ik vraag me af in welk opzicht ik verschil van dieren, en hoe onzelfzuchtig ik kan zijn in mijn relaties.
Maar tot nu toe heb ik mijn geloof niet verloren. Ten eerste heb ik al uitgelegd dat ik mezelf niet kan zien als betekenisloos product van toevalsprocessen, maar dat ik mezelf beschouw als persoon. En ik hou daarom vast aan een levensbeschouwing die mij die betekenis verleent. En geen levensbeschouwing biedt meer betekenis dan de christelijke, die mij laat weten dat ik naar het beeld van God ben geschapen, en dat diezelfde God zoveel van mij houdt dat hij zelf mens is geworden om mij van zijn liefde te overtuigen.
Ten tweede is de persoon van Jezus zoals Hij wordt beschreven in de evangeliën wel heel erg bijzonder. Ik geloof dat Hij en zijn boodschap zo tegen de religieuze instincten van mensen ingaan, dat ze niet verzonnen kunnen zijn. De gebeurtenissen rond zijn lege graf suggereren ook dat Hij meer was dan de zoveelste Joodse rabbi. Als deze persoon van zichzelf zegt dat hij Gods zoon is, moet ik dat dus serieus nemen.
Ten derde heb ik regelmatig iets van Gods aanwezigheid ervaren, ik heb bemoedigende woorden in mijn gedachten gehoord, op momenten dat ik die niet zelf verzonnen zou hebben, ik heb woorden van anderen gekregen, en ik heb meegemaakt dat gebeden werden verhoord. Ook al bewijzen die ervaringen niets op zichzelf, ik kan ze ook niet naar het rijk der fabeltjes verwijzen.

Deze drie punten maken dat ik mijn geloof niet kan loslaten. Maar mijn geloof is nu wel van een ander soort dan het vijftien jaar geleden was. Toen bestond mijn geloof uit een vaste overtuiging van een verzameling waarheden of dogma’s. Ik wist precies wat waar was en wat niet. Geloven betekende voor mij intellectueel instemmen met leerstellingen. Nu zijn er nog maar weinig leerstellingen waar ik voor de volle honderd procent van overtuigd ben. En de waarheden die ik verdedig, pretendeer ik niet meer te kunnen bewijzen, en ik eis niet meer dat anderen het ermee eens zijn. Het geloof is voor mij geen ‘theory of everything’ meer, waarmee ik alles zou moeten kunnen verklaren en waar ik alles in zou moeten kunnen passen.
Geloven is nu voor mij geworden tot het vertrouwen in de liefde van God. Dat is waar ik mij aan vastklamp: dat ik de geliefde van God ben, zijn kind, door Hem gemaakt en door Hem uitgekozen. Ik wil me ervoor openstellen zijn aanwezigheid te ervaren. En ondertussen wil ik God, andere mensen en mijzelf liefhebben zoals Hij van mij houdt. Ik wil andere mensen en mijzelf zien als unieke schepselen van God, als geliefde personen, met een onaantastbare waarde. En ik hoop op de komst van Gods koninkrijk, de wederoprichting van alle dingen, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.

Dit geloof is zwak. Ik probeer niet meer mensen te overtuigen met onweerlegbare argumenten, indrukwekkende tekenen, of niet aflatende inzet. Vijftien jaar geleden probeerde ik dat wel, ik dacht dat ik door redeneren mensen zover kon krijgen ook in te stemmen met de waarheden waar ik in geloofde. Maar ik besef nu dat ik niemand kan bekeren. Ik geloof immers zelf nauwelijks, mijn argumenten hebben geen bewijskracht. Het enige dat ik kan is vasthouden aan de liefde van God, en in het contact met andere mensen open en eerlijk zijn. En ik hoop dat in die relaties God zichzelf zal laten zien aan mijn vrienden en kennissen. Ondertussen geniet ik van mijn vrienden en hun gezelschap, en vertrouw ik erop dat God ook hen met zijn hele hart liefheeft.
Dit zwakke geloof is volgens mij heel menselijk. Het is, om het cliché te gebruiken, meer een relatie tussen God en mij als individu, dan een universeel denksysteem. En hetzelfde geldt voor andere mensen. Het gaat om de liefde van God voor individuen. Ik denk dat dit zwakke geloof veel minder een onmenselijk denksysteem is, maar meet met de menselijke maat. Het behandelt mensen als mensen.
En ik geloof dat deze manier van geloven mij een liefdevol, gevoelig beeld geeft van mijn medemensen, hoeveel ze ook van mij verschillen, en van mijzelf. Daarom dat ik dit pad blijf volgen. Ik klamp me vast aan de hoop dat Gods liefde onherroepelijk ooit de overhand zal halen, en dat ik daar op dit moment - in het 'nu' - al iets van kan ervaren. En zelfs al zou het niet waar zijn, al zou het heelal koud en dood zijn, niets anders dan trillende atomen, en zou er na het uitdoven van alle energie geen herstel der dingen meer plaatsvinden, dan heb ik in elk geval geleefd als iemand die zichzelf waardevol en geliefd wist, die met passie handelde, omdat hij geloofde dat wat hij deed betekenis had, en die andere mensen met geduld en liefde tegemoet trad, omdat hij ze zag als geliefde kinderen van God. En dat is volgens mij de moeite van het geloven waard.

zaterdag 23 oktober 2010

Gij zult niet vergelijken

“Gij zult niet begeren ... iets wat van uw naaste is”, is een van de bekende tien geboden uit de bijbel. Het is makkelijk te denken dat het daarbij gaat om het jaloers zijn op de bezittingen van een ander, of op zijn vrouw, wat ook de voorbeelden zijn die in de bijbel genoemd worden. Maar interessant genoeg zijn er aparte geboden die stellen dat je niet wordt geacht te stelen, en die je verbieden overspel te plegen. Kennelijk vonden de bijbelschrijvers het nodig niet alleen de daad van het in bezit nemen van het eigendom van de ander te verbieden, maar ook nog iets dat daaraan vooraf gaat. Waar dit gebod volgens mij voor waarschuwt, is jezelf te vergelijken met anderen. Wie begint zichzelf te vergelijken, met andere mensen of met idealen uit de omgeving, is op weg naar gedrevenheid, frustratie, minachting van zichzelf, en uiteindelijk onvrijheid. Dit wordt het duidelijkst geïllustreerd in het verhaal van de zondeval uit Genesis 3. Adam en Eva leefden in volledige vrijheid. Ze konden zichzelf zijn en doen wat ze wilden in de tuin. Ze hadden niet het idee dat ze iets anders moesten zijn dan ze waren, of iets anders moesten doen dan ze wilden. Tot de slang kwam en suggereerde dat ze tekort kwamen, dat ze niet goed genoeg waren, dat ze eigenlijk als God moesten zijn, en dat ze er zelf voor moesten zorgen dat ze zo zouden worden. De poging van Adam en Eva om te voldoen aan het ideaal dat de slang voorspiegelde, beroofde hen van hun vrijheid. Opeens zagen ze zichzelf niet meer als ‘goed’ (ze schaamden zich voor hun naaktheid), ze sneden zich af van communicatie met God en ze probeerden elkaar naar beneden te halen door elkaar te beschuldigen. En het eindigde ermee dat ze stierven, eigenlijk op het moment dat ze begonnen zich te vergelijken (immers: ‘Op de dag dat u daarvan eet, zult u sterven.’). De fysieke dood zou heel wat later volgen, maar zodra Adam en Eva zichzelf niet meer goed genoeg vonden, waren ze eigenlijk al opgehouden met vrij te leven.

Het vergelijken met anderen is een van mijn grootste valkuilen. Zo hadden we het op de bijbelkring van de kerk over ‘discipelschap’. Het voorbeeld werd genoemd van evangelist Anne van der Bijl, die in Afghanistan de Taliban opzoekt om met hen over Jezus te praten. Dat is hoe een discipel hoort te zijn, was de conclusie. Ik voelde me direct tekortschieten. Ik voelde me schuldig omdat ik zoiets niet zou durven en niet eens het verlangen voel om het te doen. Ik vind het al moeilijk genoeg de juffrouw achter de kassa in de supermarkt recht in de ogen te kijken. Maar in mijn ogen zijn degenen die wel vol goede moed terroristen evangeliseren ‘beter’ dan ik ben.
Even later gingen we de kring rond, waarbij iedereen vertelde hoe hij of zij het ‘discipelschap’ in praktijk bracht. Ik was als een van de eersten aan de beurt en vertelde wat ik deed of probeer te doen. Ik verontschuldigde me er al voor dat het niet veel was, en dat ik mezelf niet heel ‘geestelijk’ voel. Ik verwachtte eigenlijk dat die mensen die Anne van der Bijl als voorbeeld stelden, veel meer uit de bijbel zouden lezen dan ik, en meer zouden bidden. Ik voelde me automatisch negatief bij hen afsteken. Maar wat bleek? De meesten bleken niet meer te doen dan ik deed, en heel wat zelfs minder. Dat was een ‘reality check’ voor mij. Kennelijk klopte er iets niet in mijn automatische oordeel over mijzelf dat ik eigenlijk te weinig doe, of beter zou moeten presteren.

Het vergelijken kwam ook aan de orde in een gesprek, toen ik vertelde dat ik in mijn jeugd het idee had dat ik als professor Willem Ouweneel moest zijn (een veelschrijver en veelspreker, met drie doctorstitels, die ik toen bewonderde). Ik heb nog maar drie boeken gepubliceerd tegenover Ouweneels honderdzoveel (ik ben de tel kwijt), dus voel ik me tekortschieten. Maar zoals mijn vriend terecht opmerkte: zelfs al zou je zoveel schrijven als Willem Ouweneel, je zou het nog steeds niet genoeg vinden. Zelfs al zou je een auteur zijn waar Ouweneel zelf naar opkijkt, dan zou je nog steeds niet tevreden zijn met wat je had bereikt.
Hij had gelijk. Het is nooit genoeg. Ik lees nu regelmatig een hoofdstuk uit de bijbel, en soms voelt dat als weinig. Maar zelfs toen ik vijf hoofdstukken per dag uit de bijbel las, voelde dat als weinig. Het kan namelijk theoretisch altijd meer zijn. En zelfs al besteedde ik twee uur per dag aan gebed, omdat het theoretisch gezien drie uur kan zijn, zou ik niet tevreden zijn. En dus is wat ik allemaal wel doe nooit genoeg. Dus word ik gedreven door schuld- en plichtgevoel, en neig ik steeds tot overspannenheid.

Dat geldt trouwens niet alleen op christelijk terrein. Ik kan nauwelijks de treinkrantjes lezen, zonder me minderwaardig te voelen. De carrièrebijlages roepen wat ik allemaal moet doen om succesvol te zijn. Ik moet aan mezelf werken, ik moet cursussen volgen, ik moet financieel alles op orde hebben, ik moet me verzekeren, ik moet verre vakanties maken, een aantrekkelijke partner hebben ... (vul maar in). Reclamebeelden en tijdschriften hebben ook dat effect: ik ben nooit zo aantrekkelijk/succesvol/rijk/slim als het ideaalbeeld en voel me gedreven het aangeprezen product te kopen om maar een beetje in de buurt te komen. Ik voel me opgejaagd door de stortvloed aan onhaalbare idealen die mij van elk scherm, elke kiosk, en elk reclamebord overspoelen. En door de idealen die ons worden voorgehouden, laten we ons allemaal opjutten tot een uitputtende ‘rat race’, waarbij we onszelf en anderen voortdurend vergelijken, cijfers geven en wie tekortschiet veroordelen. We zijn allemaal ten prooi gevallen aan het vergelijken.

Ondertussen zie en waardeer ik niet wie ik dan wel ben en wat ik dan wel doe. Toen ik op de bijbelkring zei dat ik het gevoel had dat ik weinig deed als volgeling van Jezus, herinnerde een van de kringleden me eraan dat ik een boek geschreven heb. Maar hoewel ik daar hard aan heb gewerkt, voelt dat voor mij niet als een uitzonderlijke prestatie. Ik hou nu eenmaal van schrijven. Het hoort bij mij. Het voelt als iets natuurlijks. En dan vergeet ik dat het voor veel anderen helemaal niet zo natuurlijk voelt, en dat de meesten van mijn kringgenoten er niet aan zouden moeten denken om een boek te moeten schrijven (zoals ik er niet aan zou moeten denken om op straat mensen aan te spreken, of per telefoon, om maar eens een voorbeeld te noemen).
Net zo met spreken in het openbaar. Ik doe het graag, en geniet ervan om iets duidelijk uit te leggen voor een groep. Maar omdat het voor mij zo natuurlijk voelt, ben ik geneigd te denken dat het voor anderen wel net zo zal zijn. Maar ik ken mensen die voor geen goud voor een groep zouden willen staan, die alles liever doen dan in een vergadering het woord voeren of een spreekbeurt houden. Niet alleen denk ik dat ik zou moeten doen en hebben wat anderen doen en hebben, ik zie niet de waarde en betekenis van wat ikzelf heb en doe. En dan heb ik het niet eens over het schrijven van boeken of het spreken voor groepen, en zelfs niet over deze blog. Ik heb het ook over de passie waarmee ik kan spreken over nieuw ontdekte vissoorten, of een gesprek van hart tot hart kan hebben met een vriend bij de koffie, of de foto’s die ik maak van schoonheid.

En dan nog zit er de gedachte achter dat ik in elk geval iets moet doen of zijn (dus vergelijk ik me alsnog, maar dan met de nul-lijn). Maar wat als ik helemaal zou ophouden met vergelijken? Wat als ik tevreden zou zijn met gewoon te zijn? Ik geloof dat Gods liefde onvoorwaardelijk is, dat wil zeggen dat hij niet afhangt van wat ik doe of ben. Als ik meer doe, wordt Gods liefde niet groter, als ik minder doe wordt hij niet kleiner. God heeft mij uitgekozen van voor de grondlegging van de wereld, dat wil zeggen dat hij mijn hele toekomst en alles wat ik zou doen toen al kende. Hij kan dus ook niet teleurgesteld in mij zijn. Hij accepteert mij met wat ik ook doe of ben, als zijn geliefde kind. Hij vergelijkt mij niet, zoals goede ouders ook hun kind niet vergelijken met een standaard, maar het aan hun hart drukken zoals het is. Ik kan bij God niets verdienen, en hoef ook niet bang te zijn door hem veroordeeld te worden. Dat betekent dat ik mij ook niet meer hoef te vergelijken. Niet meer met Willem Ouweneel of met Anne van der Bijl of mijn kringgenoten. Niet met een of ander ideaal, of het nu afkomstig is uit de kerk, of uit de krantjes of de reclames. En niet eens meer met de nul-lijn. Er is geen meetlat meer. Ik mag eenvoudig zijn wie ik ben.
Dit is Gods antwoord op de val van de mens in Genesis 3. Toen begon de mens zich te vergelijken met God en met de andere mensen. De boodschap van Jezus’ dood en opstanding is dat dit vergelijken nooit, en werkelijk nooit meer nodig is. Elke vorm van vergelijking (in feite is dat de wet) is op het kruis gespijkerd en van zijn kracht ontdaan. Elke gedachte dat ik minder of meer zou zijn dan iemand anders is sindsdien een leugen.
En dat heeft een gevolg voor hoe ik leef. Paulus zegt in Filippenzen 4:11 dat hij heeft geleerd met alle omstandigheden tevreden te zijn, zowel met voorspoed als met tegenspoed. Dat wil zeggen: hij vergeleek zijn omstandigheden niet meer. Als hij veel had, voelde hij zich niet beter dan mensen met minder. Als hij weinig had, was hij niet jaloers op de mensen met meer. Hij rustte in de wetenschap dat hij, of hij veel had of weinig, geliefd was door God en oneindig waardevol.

En als ik mezelf ben (helaas is dit nog deels hypothetisch, ik vind het moeilijk in praktijk te brengen), zal ik gaan doen wat bij mij hoort. Ik hoorde vrijdagmorgen het volgende voorbeeld van mijn psycholoog. “Als je bij een boom komt, en je ziet dat er appels onder liggen. Wat denk je dan dat het voor boom is? Een appelboom natuurlijk - je verwacht geen perenboom of kersenboom. Dus als jij boeken schrijft, dan ben je kennelijk een ‘boekenboom’. Dan hoef je ook niet iets anders te zijn dan een boekenboom.” (Of een koffie drinken met vrienden-boom, een bloggen-boom, of een naar mooie zonsondergangen kijken-boom.)
Dat is een andere manier van kijken. Niet vergelijken met een ideaal van buiten jezelf van wat je zou moeten doen of zijn, maar kijken wat je als vanzelf doet, welke vrucht je voortbrengt. Dit is een bijbels principe ('Kan een vijgenboom olijven voortbrengen, of een wijnstok vijgen?' Jakobus 3:12, 'Aan hun vruchten zul je hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan.' Mattheus 7:16-18). Het is niet Gods bedoeling dat wij vrucht voortbrengen die niet bij ons past. Hij wil juist dat de unieke glorie die Hij in ons heeft gelegd, de unieke manier waarop elk van ons zijn beeld weerspiegelt, zichtbaar wordt. Dat wat in ons DNA verborgen zit, tot uiting komt in onze woorden en daden. Dit is het mysterie van het koninkrijk van God, waar ik vaker over schrijf: een nieuwe werkelijkheid van binnen die als vanzelf ook aan de buitenkant zichtbaar wordt.
En dat betekent dat ik iets heel anders zal doen en zijn, dan wat jij doet of bent. Een mooi voorbeeld is de film Chariots of Fire. Eric Liddell is een begaafd hardloper. Hij kan het niet alleen goed, hij geniet er ook van. Het is wie hij is. Als iemand hem vraagt het rennen op te geven om zendeling te worden, antwoordt hij dat het zonde zou zijn die gave niet te gebruiken, want: ‘Ik geloof dat God me heeft gemaakt voor een bedoeling. Maar hij maakte me ook snel. En als ik loop, dan voel ik Gods welbehagen.’
Ik hoop dat ik leer om mijzelf te accepteren zoals ik ben, dat ik niet meer ontevreden zal zijn over al die punten die andere mensen wel kunnen die ik niet kan, en dat ik de waarde zal zien van alles wat ik wel heb of kan. En dat ik Gods welbehagen zal voelen als ik doe waarvoor God mij gemaakt heeft.

vrijdag 22 oktober 2010

Herfst in Delft

Ja, het is al weer oktober en volop herfst. Vandaag had ik toevallig (nou ja, niet helemaal toevallig natuurlijk) mijn fotocamera bij me in het centrum van Delft en schoot daar de volgende foto's.

Ja, die toren hoort zo scheef te staan!

Kijk die nerven. Prachtig vind ik dat!

En als toegift nog een prachtige avondlucht:

woensdag 20 oktober 2010

Hoop doet leven (appendix): opium voor het volk?

Ik heb de afgelopen anderhalve maand veel geschreven over hoop. Een serie van zes artikelen en nog wat nagekomen gedachten (waar deze blog er ook een van is). Het zal mijn lezers niet ontgaan zijn hoe belangrijk ik dit onderwerp vind. Hoop is wat ons motiveert om vol te houden als het moeilijk is, om initiatieven te nemen in situaties waar geen verandering mogelijk lijkt, om creatief te zijn en lief te hebben. Zonder hoop dat verandering mogelijk is, dat onze keuzes resultaat zullen hebben, blijven we passief, blijven we in onze ‘comfortzone’.
En ik heb betoogd dat de boodschap van de opstanding van Jezus op een unieke wijze hoop geeft. Het herstel van de gebroken schepping in het koninkrijk dat komt, en het herstel van onze eigen gebrokenheid waar we nu al iets van kunnen ervaren, zijn mijn favoriete onderwerpen (naast muilbroedende cichliden, sciencefictionfilms en dinosaurussen). Mijn vorige blog (getiteld: Tol Eressea, er staan nog veel interessante film- en boekbesprekingen!) was vrijwel geheel gewijd aan het opwekken van verlangen naar deze hoopvolle toekomst.
Maar ik moet opbiechten dat mij af en toe twijfel bekruipt. Sterker nog, de afgelopen weken stond mijn geloof af en toe serieus op wankelen. Ik vroeg me af of ik mezelf niet voor de gek hield. Geloof ik in de hemel omdat ik de tragische werkelijkheid niet onder ogen wil zien? Hou ik eraan vast omdat ik makkelijk van mijn onzekerheid, twijfel en ziekte af wil? Wil ik in mijn gelijk gesteld worden? Wil ik genoegdoening voor alles wat ik nu tekortkom? Is mijn geloof niet meer dan een psychologisch ‘coping mechanism’?

Het is een reëel gevaar dat we ons vastklampen aan een valse hoop. Omdat ik geloof dat ik in de hemel niet meer onzeker zal zijn, zou ik mijn moeizame pogingen om mezelf te overwinnen kunnen opgeven - het wordt me immers toch ooit op een dienblaadje aangereikt. Omdat deze wereld toch in vuur vergaat en gelovigen nooit meer wat met deze  werkelijkheid te maken hoeven hebben, hoeven (vooral Amerikaanse) christenen zich niet bezig te houden met milieuproblematiek en sociale rechtvaardigheid.
Karl Marx sprak al over religie als ‘opium voor het volk’. De kerk beloofde de armlastige arbeiders dat ze in de hemel beloond zouden worden voor hun geloofstrouw en daar alles zouden bezitten dat ze op aarde moesten ontberen. En ondertussen kwamen ze niet in opstand tegen de onrechtvaardige omstandigheden waarin ze werkten, en accepteerden ze de onderdrukking. De hoop diende als zoethoudertje, als opium. Denk ook aan de hemelse zegeningen die Jihadisten volgens de Islam kunnen verwachten: 72 maagden, wijn et cetera (alles waar ze zich op Aarde van moeten onthouden), als ze zich maar opofferen voor de goede zaak. Als de beloning maar hoog genoeg is, zijn mensen tot alles in staat.
Niet alleen religieuze mensen zijn gevoelig voor dit soort ‘makkelijke hoop’. Op de science fiction-website io9 las ik een kritische column over de technici en futuristen die hopen op de ‘singulariteit’ - het moment dat computers zichzelf sneller ontwikkelen dan mensen kunnen bijhouden. Velen kijken daarnaar met hoop: het menselijk bewustzijn zou in computers kunnen worden opgeslagen, waardoor eeuwig leven mogelijk zou zijn; de mens zou zich kunnen onttrekken aan het lichaam, met al zijn kwalen en gebreken; oorlog en hebzucht zouden ouderwetse begrippen zijn. En het eten van chips zou een extatische ervaring zijn, omdat de computers de beste reacties in onze smaakzintuigen zouden kunnen opwekken. Het zou een tijd zijn zonder ook maar enig probleem. De schrijfster van het essay vergeleek dit toekomstbeeld met de verwachting van de hemel van veel christenen: een soort luilekkerland waar alle aardse beslommeringen vergeten zullen zijn. En ze waarschuwde dat het onrealistisch was daarop te hopen, omdat je zo de ogen sluit voor de werkelijke problemen (eigenlijk de zondeval, het feit dat wij gebroken, zelfzuchtige mensen zijn, die altijd technologie (of de hemelse zegeningen) zullen gebruiken voor zelfzuchtige doeleinden. (Trouwens: een dergelijk hemels bestaan zou altijd alleen maar zijn weggelegd voor de allerrijksten, en jij en ik zouden toch tot een ‘post scarcity’-leven veroordeeld blijven.)

Ik ben van mening dat veel dat in christelijke kringen als onze hoop wordt gepresenteerd, gevaarlijk lijkt op opium, op valse hoop. De hemel als een totaal van de Aarde gescheiden idyllische plaats, waar aan al onze behoeftes is voldaan, en voor ons niets overblijft dan God te prijzen. Het is letterlijk een vlucht uit de realiteit. ‘This world is not my home, I’m just passing through’, zongen we wel eens.
Geconfronteerd met die toekomstverwachting heb ik begrip voor een vriend die me waarschuwde voor het vertrouwen op valse hoop. Zijn hoop was niet anders dat het volgende moment er ook gewoon zou zijn, en dat hij zelf dan ook zou bestaan. Niet een belofte dat zijn problemen ooit met een knip van de vingers opgelost zouden worden.
Ik denk dat hij een goed punt maakte. We leven namelijk altijd in het ‘nu’, in dit ene moment. Aan het verleden kunnen we niets meer veranderen, en de toekomst is er nog niet. En het zal voor ons altijd ‘nu’ zijn. De christelijke hoop moet dus niet in de eerste plaats iets zijn dat in de toekomst ligt, maar iets dat in het ‘nu’ al werkelijkheid wordt. Een van mijn favoriete auteurs, Greg Boyd, tweette het zo: ‘The dance: Live like NOW is all there is (because it is) while remaining aware that you have an eternity of NOWS ahead of you ...

Ik denk dat dit precies is hoe Jezus communiceerde over de hoop die hij kwam brengen. Als hij sprak over het koninkrijk van God dat zou komen, refereerde hij aan het toekomstbeeld van de profeten, van de tijd waarin Gods wil overal op Aarde zou gebeuren, en Gods heerlijkheid de werkelijkheid zou vervullen, en er nergens meer onrecht zou zijn. Maar van deze toekomst beweerde Jezus dat die op dat moment al was aangebroken. ‘Het koninkrijk van God is onder jullie’, stelde hij. Het was er al op dat moment, in het nu. De zegen van God, de gerechtigheid van God, de wil van God, het kon nu al werkelijkheid worden in het leven van zijn toehoorders. Daar nodigde Jezus hen toe uit. In plaats van al zuchtend uit te kijken naar het toekomstige vrederijk, mochten ze in het ‘nu’ genieten van de vrede die God hen op dit moment al wilde geven.
Hetzelfde geldt voor Jezus’ opmerkingen over het eeuwige leven. Aan de ene kant maakt hij duidelijk dat zijn volgelingen nooit zullen sterven, nooit zullen ophouden te bestaan. Hij belooft dat ze uit de dood zullen opstaan en met Hem leven in zijn koninkrijk. Maar tegelijk beweert Jezus dat dit eeuwige leven op dit moment, in het ‘nu’, voor ons al beschikbaar is. Hij belooft dat zijn volgelingen in het ‘nu’ een leven kunnen leiden dat de kwaliteit heeft van de eeuwigheid. Het woord ‘eeuwige’ slaat dus niet alleen op een tijdsduur (onafgebroken leven), maar op een bepaald type leven: leven dat zijn bron heeft in de eeuwigheid. Leven dat op dit moment al een bron van levend water wordt in ieder die gelooft, zodat niemand meer dorst hoeft te hebben.

Als ik me afvraag of er hoop is, moet ik dus niet naar de toekomst kijken (‘was het maar zover’, ‘was ik maar in de hemel’, ‘kwam Jezus maar terug’), maar naar het heden: op welke manier wordt de regering van God zichtbaar in mijn leven op dit moment? Op welke manier kan ik nu iets ervaren van het leven dat eeuwigheidswaarde heeft?
Dit vraagt van mij om in dit moment, in het ‘nu’, te leven in overeenstemming met de hoop waarin ik geloof. Ik steek dus niet het hoofd in het zand, probeer niet aan de werkelijkheid te vluchten, span me niet in voor een beloning ooit, ver weg, maar ik zie de realiteit onder ogen, en handel in overeenstemming met wat ik geloof. Dat is niet passief, maar heel erg actief. Dat betekent dat ik niet wacht met initiatief nemen, omdat mijn verlangen in de hemel wel vervuld zal worden, maar dat ik nu al, in dit moment, uit mijn comfortzone kom, omdat ik geloof dat God zelf mij mijn verlangen gegeven heeft. Het betekent dat ik niet mijn maatschappelijke verantwoordelijkheid laat schieten, omdat God alles toch ooit goed zal maken, maar dat ik juist nu zorg uitoefen voor mijn medemensen, het milieu en mijn eigen lichaam, omdat ik weet dat God die dingen heel belangrijk vindt. Het betekent dat ik niet accepteer dat anderen mij kwaad doen of manipuleren, omdat ze ooit hun verdiende loon wel krijgen, maar dat ik juist nu kies voor de vrijheid, omdat ik weet dat God mij nu al vrij wil maken.
Deze hoop activeert ons, brengt ons in beweging. Terwijl we ons inspannen merken we echter vaak dat de tegenstand sterker lijkt dan wij zijn, dat onze angst moeilijk te onderdrukken is, dat tijd en toeval nog steeds onze inspanningen teniet dreigen te doen, en het leven ons lijkt te ontglippen. Maar dan nog geven we de moed niet op, omdat we weten dat onze inspanningen nooit tevergeefs zijn (zelfs als ze dat soms lijken). (Wat de conclusie is die Paulus verbindt aan de opstanding van Jezus in 1 Korinthiers 15). Het koninkrijk van God, het eeuwige leven, is namelijk een realiteit die niet van ons afhangt, maar een belofte van God. God belooft dat zijn regering nu al werkelijkheid is in ons leven, en dat ze ooit werkelijkheid zal worden in de hele wereld en voor iedereen. Die toekomst is dus niet een hemels luilekkerland dat losstaat van ons huidige wereld, een paradijs waar we naar vluchten omdat dit leven ons niet bevalt. Het is juist de vervulling van Gods wil in deze wereld, en de volledige uiting van het leven van de eeuwigheid dat we nu al ervaren in onze levens, in het nu. Het is niet iets heel anders, een werkelijkheid die los staat van de onze. Het is de voltooiing, de volmaaktheid van wat God nu al doet.

De toekomstige hoop waar Jezus en zijn volgelingen over spreken heeft dus alles te maken met het ‘nu’, met ons huidige leven. De wetenschap dat deze glorie ooit werkelijkheid zal worden, maakt ons nu al enthousiast om ons daarvoor in te zetten. We worden niet verdoofd, we onderwerpen ons niet passief aan machthebbers, nee, we worden revolutionairen, mensen die met de energie van het eeuwige leven schoonheid zoeken en maken, mensen liefhebben en gerechtigheid nastreven. Die de wereld op z’n kop zetten, in plaats van de wereld te ontvluchten. Die risico’s nemen, die zich opofferen voor anderen, die zichzelf durven zijn tussen conformisten. We worden mensen die ook onszelf kritisch durven bekijken en eerlijk uitkomen voor onze tekortkomingen. Die ook streven naar groei en verandering. Immers: ‘’Ieder die deze hoop op [God] heeft, reinigt zich zoals Hij rein is’ (1 Johannes 3:3)
Dit is het verschil tussen de jihadisten uit de Islam, en de christenen die door de Romeinse keizers voor de leeuwen werden gegooid. De hoop van de eersten is een vlucht uit de werkelijkheid, een beloning voor hun inspanning, en vervulling van hun aardse verlangens.  Ze zien hun aardse leven als niet belangrijk, als iets dat ze kunnen weggooien. De hoop van de tweeden was het herstel van de opstanding, de omverwerping van het kwade regime en de komst van God op Aarde. Ze wisten dat hun keuze voor de waarheid (hun keuze om hun god niet de verloochenen) niet tevergeefs zou zijn. Ze zagen hun leven als Gods kinderen, in Gods koninkrijk, juist als zo belangrijk en waardevol dat ze er geen concessies voor wilden doen. En dus konden ze zingen toen de leeuwen hen tegemoet kwamen, omdat ze op dat moment, in het ‘nu’ al de werkelijkheid van God ervoeren, en wisten dat die werkelijkheid groter was dan de tijdelijke werkelijkheid van de pijn van leeuwentanden. Ze vonden hun leven niet weinig waard, maar juist veel. Hun keuze was geen keuze tegen de realiteit, maar voor de realiteit.

Ik geloof dat de hoop van de bijbel geen verdovingsmiddel is, geen opium. Dit is een gezonde hoop, die aan de ene kant volledig oog heeft voor de werkelijkheid, en die geldt in het ‘nu’, in dit moment. En die tegelijk het vertrouwen geeft dat verandering niet alleen mogelijk is, maar werkelijkheid zal worden. Natuurlijk blijft de hoop gebaseerd op een geloofskeuze: de keuze te geloven dat Jezus uit de dood is opgestaan. Die daad houdt namelijk de belofte in dat het herstel echt zal komen. Maar dit geloof is niet een soort vage hoop op een mooie toekomst, de hoop dat alles wel goed zal komen in het eind, het is een keuze om te geloven in een werkelijke, historische gebeurtenis. Als dit echt is gebeurd, als Jezus’ graf echt leeg was, heeft dat robuuste consequenties voor zowel het heden als de toekomst. Daar kan ik op vertrouwen.

dinsdag 19 oktober 2010

diepe vissen, Luc Besson, de Hobbit, Jeroen Bosch, en Gods koninkrijk

De diepzee is een van de nog onbekende biotopen van onze planeet. Zo weten we nauwelijks wat er allemaal voorkomt in de troggen, de diepste plekken van de oceaan. Onderzoekers vonden er nu een nieuwe vissoort op meer dan 7000 meter!

Fossielen van verschillende soorten dinosaurussen worden in verschillende soorten gesteente aangetroffen. Daardoor kunnen wetenschappers achterhalen in welke omgevingen deze dieren voorkwamen. De eendesnaveldinosaurussen zouden vooral aan de oevers van rivieren hebben geleefd, en de gehoornde dinosaurussen dieper in het binnenland.

Antarctica, het koude, vrijwel levenloze continent op de zuidpool, was 45 miljoen jaar geleden overdekt met regenwoud, blijkt uit de daar gevonden botten van schildpadden. En 3 miljoen jaar geleden groeide er ook nog een bos.

Eindelijk nieuws over de verfilming van The Hobbit, de twee films gaan worden gemaakt en wel door Peter Jackson zelf!

De schurk in de volgende Spider-Manfilm is een van mijn favorieten: de Lizard (alweer een wetenschapper met een tragische geschiedenis).

Over superhelden gesproken: hoe zouden ze eruitzien als ze in de wereld van de nieuwe TRON-film leefden? Ja, ik ben geeky genoeg om dit cool te vinden.

Franse filmmaker Luc Besson wil weer een SF-film maken. Hij maakte eerder de fantasievolle film The Fifth Element.

Een interessante kijk op een schilderij van Jeroen Bosch. Waarom toont hij Jezus in plaats van God in het paradijs? En waarom lijkt er al evolutie plaats te vinden?

Jeroen Bosch wordt ook aangestipt door Frans de Waal, in een betoog waar hij toch iets anders lijkt te zeggen dan dat alles biologie is. "It is impossible to know what morality would look like without religion. It would require a visit to a human culture that is not now and never was religious. That such cultures do not exist should give us pause. What would happen if we were able to excise religion from society? I doubt that science and the naturalistic worldview could fill the void and become an inspiration for the good. Any framework we develop to advocate a certain moral outlook is bound to produce its own list of principles, its own prophets, and attract its own devoted followers, so that it will soon look like any old religion."

Een boekbespreking op Experimental Theology bevat goede woorden over het koninkrijk van God. "The Kingdom of God is what the world would be if God were directly and immediately in charge." Het kenmerk daarvan is dat er totaal anders wordt omgegaan met macht. Daarom zegt Jezus in Mattheus 10:34v dat hij scheiding komt brengen tussen vader en zoon, dochter en moeder en schoondochter en schoonmoeder. "Jesus' ideal group is, contrary to Mediterranean and indeed most human familial reality, an open one, equally accessible to all under God. It is the Kingdom of God, and it negates that terrible abuse of power that is power's dark specter and lethal shadow." Ook Jezus' zegening van de kinderen was radicaal: "Jesus blessing the children isn't a Beatrix Potter story. Jesus' receiving of children was subverting the power structures of his day. Jesus was pushing the adult males (the disciples) to the side in favor of the powerless ones. That is what the Kingdom of God does."

Wayne Jacobson las Les Miserables (moet ik ook een keer doen), en komt tot de volgende conclusie: "Grace is worth sharing, even when the objects of that grace don’t understand it. In the end love wins—not everyone, of course, but enough to make it glorious all the same ... Into the misery of our world, God speaks his love in the language of grace. Only those who are truly changed by that reality become a light in the world, treasure all of their relationships, and offer hope to those who are lost in the darkness. "

maandag 18 oktober 2010

Geloven in een illusie?

Als je zoals ik wel eens populairwetenschappelijke tijdschriften doorbladert in de Ako of de Bruna op het station, of als je voor wetenschapsnieuws het internet afstruint, zelfs als je de krant doorbladert, kom je vaak hetzelfde soort berichten tegen. Ze beginnen met een menselijk gedrag dat in kaart is gebracht: jongens spieken vaker dan meisjes, kinderen van dikke moeders worden later zelf ook dik, vrouwen vallen als ze ongesteld zijn op een ander type man dan in de periodes daartussen. En vervolgens wordt uitgelegd hoe dat gedrag is te verklaren op basis van de evolutietheorie. Het gaf een voordeel en daarom werd op die eigenschap geselecteerd. Onze mannelijke voorouders moesten bijvoorbeeld bij elkaar de kunst afkijken (een verklaring die ik zelf heb verzonnen), of: als vrouwen ongesteld zijn willen ze een vruchtbare ‘bad boy’ en daar tussendoor iemand die betrouwbaarder en zorgzamer is. Ik heb ook een vriend van mij horen betogen dat ons gevoel van schoonheid, van esthetiek, evolutionair verklaard kan worden. Voorwerpen die gezond waren, die veilig waren, zijn we mooi gaan vinden. Voorwerpen die ongezond en kwalijk waren vonden we lelijk. Schoonheid heeft zelf geen betekenis. Kortom, geen gedrag zo vreemd of bijzonder, of de schrijvers van deze artikelen weten het uit onze voorgeschiedenis uit te leggen. Zelfs het feit waarom ik onder bepaalde omstandigheden kies voor koffie in plaats van thee zou terug te voeren zijn op een aanpassing van mijn voorouders aan het leven op de prehistorische savanne.

Er is een naam voor dit fenomeen: ‘Evolutionaire psychologie’. Het beeld dat hierdoor wordt opgeroepen is dat wij mensen in de loop van onze geschiedenis volledig zijn geprogrammeerd door de systemen van selectie en aanpassing. Wat wij ook doen, wat wij ook kiezen, het wordt niet bepaald door onze wil, maar door de in ons genetisch materiaal vastgelegde voorkeuren. We denken dat we iets in te brengen hebben, maar in werkelijkheid volgen wij de route waarvan de evolutie ons heeft geleerd dat die de meeste kans geeft te overleven, of ons genetische materiaal door te geven. Zelfs het idee dat wij controle hebben over ons leven, is een vondst van de evolutie die onze overleving zou vergroten.
Ik las het gisteren in een krant, hoe professor Swaab in zijn boek betoogt dat de vrije wil van de mens een illusie is. Na ons tweede of derde jaar zouden alle patronen in onze hersenen zijn vastgelegd, en vanaf dat moment zouden wij als door kettingen gebonden zijn. We zouden gedwongen zijn ons te gedragen volgens de patronen die onze hersenen ons opleggen. Ons idee dat we een ‘ik’ zijn, een eenheid die bewust kan reageren op zijn omgeving, wordt door onze hersenen opgeroepen, maar heeft niks te maken met de realiteit. Ons brein houdt ons voor de gek. We zijn in werkelijkheid biologische computers die handelen volgens vaste patronen die door de evolutie zijn vastgelegd.
Als we de menselijke uitingen bestuderen, de juiste hersencellen in kaart brengen, en de verhoudingen tussen signaalstoffen meten, kunnen we al het menselijke gedrag in kaart brengen. Zoals we dat nu doen met dierlijk gedrag. Dat kwam ik bijvoorbeeld tegen in een interview in Vrij Nederland met de Nederlandse gedragsdeskundige Frans de Waal. Hij betoogde dat mensen apen zijn, en dat het menselijke gedrag volledig kan worden verklaard door naar de dieren te kijken. De mens is volgens hem een soort combinatie tussen chimpansee en bonobo. Zijn conclusie: “Alles is biologie.”

Frans de Waal vertelde in hetzelfde interview dat filosofen en psychologen zijn ideeën over het menselijk gedrag nog niet willen accepteren. Maar, zei hij, dat komt omdat filosofie en psychologie beide voortkomen uit de (christelijke) theologie. Nu zou ik eerder naar de Griekse wijsbegeerte wijzen, maar die begon ook met de aanname van het bestaan van God, dus zijn punt blijft staan. Ik vond deze uitspraak interessant. De filosofie en de psychologie hebben als grond de aanname dat waarheid en persoonlijkheid betekenis hebben. Ze gaan ervan uit dat het zinvol is te praten over waarheid en onwaarheid, over argumenten en tegenargumenten. Ze gaan ervan uit dat mensen redenen hebben voor hun gedrag, en in staat zijn ervoor te kiezen hun gedrag of communicatie (binnen grenzen) te veranderen. Dit zijn aannames die niet vallen onder het terrein van de natuurwetenschap, die alleen wat waarneembaar is kan onderzoeken.
Maar volgens De Waal is er niet meer dan het waarneembare: atomen, moleculen, neuronen, neurotransmitters, natuurlijke selectie. Dus kunnen we de theologie links laten liggen en volstaan met de natuurkunde, scheikunde en biologie. Dan zullen die ons alle antwoorden opleveren, en kunnen we ook de psychologie en filosofie afschaffen. Dan hoeven we niet meer te praten over wat schoonheid is, wat waarheid is, en wat goed of kwaad is. Dan hoeven we niet meer iemand te vragen naar de beweegredenen van zijn gedrag, of te proberen hem een andere blik op jeugdervaringen te geven. Dan kunnen we volstaan met metingen aan moleculen en reactietijden.

Op het eerste gezicht klinken de redeneringen van de gedragswetenschappers vaak wel overtuigend. Ik geloof net als zij dat het zinvol is het menselijk gedrag te onderzoeken: we hebben immers zintuigen gekregen waarmee we de werkelijkheid kunnen waarnemen en een intellect om die waarnemingen te analyseren. En als overtuigd evolutionist geloof ik ook dat de natuurlijke selectie ertoe heeft geleid dat we aan bepaald gedrag de voorkeur geven. Zo ben ik heus niet verbaasd dat de vrouwelijke vormen die mannen het aantrekkelijkst vinden, wijzen op vruchtbaarheid, om maar een voorbeeld te noemen, of dat mensen bang zijn voor slangen, omdat die voor gevaar zorgden op de savanne. Ik geloof ook dat de vroegste levenservaringen absoluut vormend zijn en bijvoorbeeld het hele leven effect zullen houden. Maar is het alles? Zijn wij als mensen inderdaad niets meer dan biologische machines die door de evolutie zijn geprogrammeerd om zich voort te planten en te overleven? Is onze vrije wil, onze intuïtie dat ons bestaan betekenis heeft, een reden, slechts een illusie?

Ik kan niet bewijzen dat er meer is dan materie, dan wat we met onze zintuigen kunnen waarnemen. Het punt is namelijk dat we iets anders niet kunnen waarnemen. Ik kan niet bewijzen dat ik een persoon ben, en mijn ‘ik’ geen illusie is die door mijn hersenen wordt opgewekt. Ik kan niet sluitend maken dat waarheid betekenis heeft. Ik kan niet onomstotelijk laten zien dat er een God is die mij en jou en het leven en waarheid betekenis geeft. Maar ik weet dat ik niet kan leven alsof het niet zo is. Deze onderzoekers kunnen dat zelf trouwens ook niet. Swaab schrijft een boek waarmee hij probeert mensen van zijn standpunt te overtuigen, terwijl hij gelooft dat mensen niet door waarheid worden overtuigd, maar dat ze van mening veranderen doordat ze geprogrammeerd zijn dat gedrag te vertonen. De Waal houdt een interview voor een tijdschrift, terwijl hij zich bewust is dat hij dit doet om te overleven, of om zich voort te planten. Ik las laatst zelfs de conclusie van een wetenschappelijk onderzoek dat hoewel er geen vrije wil bestaat, dit niet is wat men tegen mensen moest communiceren. Het bleek namelijk dat mensen die geloofden dat de vrije wil een illusie was, vaker ongewenst gedrag gingen vertonen (tja, als ik geen vrije wil heb, kan ik alles doen wat ik wil). Mensen die geloven in een vrije wil gedragen zich beter, bleek uit de studie.
Ik deed zelf een soort experiment in de trein naar huis vanavond. Ik keek naar de mensen om me heen en probeerde ze te zien als biologische machines, als zakken water en moleculen en verder niet. Ik probeerde ze te zien als niet anders dan potentiële partners en potentiële concurrenten in de strijd om het voortbestaan. En ik probeerde ze te zien met de gedachte dat elk van deze mensen een betekenisvol individu was, van wie God zoveel hield dat Jezus mens werd om voor hen te sterven. Die laatste gedachte gaf mij een blik van liefde op mijn medereizigers, de eerste gedachten niet.

De schrijver G.K. Chesterton hechtte grote waarde aan het gezond verstand. Als ik mezelf ervaar als persoon en als betekenisvol, zou hij betogen, is het niet onredelijk dat ik dat ook ben. Het zou geen gezond verstand zijn aan te nemen dat ik mezelf alleen zo ervaar, maar dat dit slechts een illusie is, en mijn 'ik' eigenlijk niet bestaat. Maar dit gezonde denken kan alleen gebaseerd zijn op een geloofsaanname. Chesterton zegt ergens dat we om alle dingen helder te zien, een enkele sprong in het duister moeten doen. Dat we een mystieke keuze moeten maken, om al het andere helder te kunnen beredeneren.
Ik kan niet anders dan mezelf zien (en anderen zien) als een persoon, en mijn keuzes (en die van anderen) als betekenisvol (en ja, evolutionair psychologen, misschien ben ik daarin niet vrij, misschien ben ik zo geprogrammeerd :-) ). En omdat ik wil leven in een wereld waar waarheid en persoonlijkheid bestaan, kan ik niet anders dan geloven dat er buiten de waarneembare werkelijkheid iets of iemand is die materie betekenis kan verschaffen. Ik zal me daarnaar blijven uitstrekken, zelfs al zijn de argumenten uit de evolutionaire psychologie nog zo overtuigend, en zelfs al is het heel aannemelijk dat ik niets anders ben dan een verzameling moleculen, door het toevalsproces van de evolutie bijeengebracht. Zelfs de sterkste argumenten, zelfs een hard bewijs dat er geen betekenis en geen vrije wil was, zou mij niet kunnen weerhouden van het verlangen naar waarheid en persoonlijkheid.

Ik weet het, het is geen sterke basis voor het geloof, het is maar een wankel uitgangspunt, maar soms is dit het enige waarop ik blijf staan. Ik geloof soms als de ‘marshwiggle’ Puddleglum uit The Silver Chair van C.S. Lewis. Hij is, samen met kinderen uit onze wereld, in het rijk van de groene heks terecht gekomen. Die probeert hen ervan te overtuigen dat haar rijk onder de grond het enige is dat bestaat. De zon waar ze zo naar verlangen, hebben ze verzonnen nadat ze een lamp aan het plafond hebben gezien. De leeuw Aslan, in wie ze geloven, hebben ze zich ingebeeld op basis van een kat in een van de gangen. Het land Narnia kan volgens haar volledig worden verklaard uit de feiten van de gangen. Maar Puddleglum kan zich toch niet aan haar onderwerpen.
One word, Ma'am," zegt hij. "One word. All you've been saying is quite right, I shouldn't wonder. I'm a chap who always liked to know the worst and then put the best face I can on it. So I won't deny any of what you said. But there's one more thing to be said, even so. Suppose we have only dreamed, or made up, all those things-trees and grass and sun and moon and stars and Aslan himself. Suppose we have. Then all I can say is that, in that case, the made-up things seem a good deal more important than the real ones. Suppose this black pit of a kingdom of yours is the only world. Well, it strikes me as a pretty poor one. And that's a funny thing, when you come to think of it. We're just babies making up a game, if you're right. But four babies playing a game can make a play-world which licks your real world hollow. That's why I'm going to stand by the play world. I'm on Aslan's side even if there isn't any Aslan to lead it. I'm going to live as like a Narnian as I can even if there isn't any Narnia. So, thanking you kindly for our supper, if these two gentlemen and the young lady are ready, we're leaving your court at once and setting out in the dark to spend our lives looking for Overland. Not that our lives will be very long, I should think; but that's a small loss if the world's as dull a place as you say."

Fun fact: Puddleglum werd gespeeld op TV door Dr. Who Tom Baker!

zaterdag 16 oktober 2010

Boekbespreking: Jonathan Strange & Mr. Norrell

De vraag achter de beste fantasy- en sciencefictionboeken is altijd ‘Wat als ...?’. Wat als Engeland bijvoorbeeld ooit eens echt magisch was? Wat als die magie al eeuwen geleden verdwenen was? Wat als de verbinding met de feeënwereld dan weer hersteld zou worden? Dat zijn de vragen in Jonathan Strange & Mr Norrell, van Susanna Clarke. In recensies wordt hij ook wel ‘Harry Potter voor volwassenen’ genoemd. Die omschrijving schiet op meerdere punten tekort. Ten eerste zijn vooral de laatste delen van de Harry Potter-serie al geen kinderboeken meer en zijn deze minstens even duister als dit boek. Ten tweede heeft dit boek een totaal andere structuur en schrijfstijl. Ja, het gaat over tovenaars, ja, het is erg Engels, en ja, het is het debuut van een schrijfster, maar wie de spanning, actie en humor van Harry verwacht komt bedrogen uit. Maar er is een punt waarop ik de vergelijking gepast vindt. Ook dit boek lijkt aan de oppervlakte te handelen over tovenaars en magie, maar heeft, als je goed oplet, een christelijke thematiek.

In het begin van de negentiende eeuw is er al meer dan tweehonderd jaar geen magie bedreven in Engeland. Er zijn nog wel genootschappen van magiërs, maar zij zijn ‘theoretische magiërs’. Ze bestuderen de overgeleverde teksten, discussiëren over de bewoordingen van spreuken, en schrijven de biografieën van de ‘gouden magiërs’ uit de middeleeuwen. Elke suggestie dat ze zouden moeten zoeken naar praktische magie doen ze als lachwekkend van de hand. Iedereen weet dat sinds de grote magiër John Uskglass, die ooit driehonderd jaar lang over Noord-Engeland regeerde, spoorloos verdween, de toverspreuken hun kracht hebben verloren. Maar een enthousiaste jonge magiër geeft de moed niet op. Hij komt op het spoor van Mr. Norrell, een teruggetrokken oudere man, die wel degelijk de praktische magie blijkt te beheersen.
Norrell blijkt hoogstpersoonlijk de magie in Engeland te willen herstellen, en stelt zich ten dienst van de regering, die hem graag wil inzetten in de oorlog tegen Frankrijk. Om de toepasbaarheid van zijn magie te bewijzen, wekt hij de vrouw van een edelman op uit de dood. Iedereen is onder de indruk en Norrell wordt al snel beroemd. Maar wat de mensen niet beseffen, is dat Norrell voor deze spreuk de hulp heeft moeten oproepen van een wezen uit de feeënwereld, de heer met het distelpluishaar, en zaken doen met feeën blijkt niet wijs te zijn.
Bovendien komt er een tweede magiër naar Londen, de getalenteerde Jonathan Strange. Hij komt in de leer bij Mr. Norrell, maar het komt onherroepelijk tot een botsing vanwege hun verschillende visie op de magie. Strange wil namelijk in contact komen met de ravenkoning, John Uskglass, die volgens hem niet voor altijd uit Engeland is weggegaan, iets wat Mr. Norrell tegen elke prijs wil voorkomen ...

Jonathan Strange & Mr Norrell lijkt een boek uit de negentiende eeuw. Niet alleen speelt het zich af in die periode, het is ook geschreven als een boek uit die periode, bijvoorbeeld van Jane Austen. En dat niet alleen in wat de zinsopbouw en de spelling van woorden betreft, maar ook de wat kabbelende, anekdotische vorm van het verhaal, en het gebruik van voetnoten (met extra uitwijdingen en verwijzingen). De daadwerkelijke magie wordt vrij zakelijk beschreven, eigenlijk zonder sensatie. Ook is er veel aandacht voor de sociale conventies van die tijd, discussies tussen de dames en heren van hoge stand en beschrijvingen van het landschap. Het grote voordeel ervan is dat je als lezer helemaal wordt ondergedompeld in een vervlogen wereld, maar het creëert ook een zekere afstand. Ik genoot van het boek, maar ik vond het ook soms wat langdradig. Het is dan ook een boek van bijna duizend pagina’s. Ik kan het van harte aanbevelen, maar je moet je wel voorbereiden op een paar avonden stevig doorlezen.

Ik had bij een discussie op de Internetmonkwebsite al eens het commentaar gelezen van iemand die dit een ‘christelijk’ boek noemde. Anderen betwistten die uitspraak, dus ik was nieuwsgierig naar hoe de vork in de steel zat. Het is in elk geval geen christelijk boek in de zin dat God of Jezus er in voorkomt. Ja, de kerk wordt genoemd, als een sociaal instituut, maar heeft geen echte inhoudelijke rol. Ongeveer zoals kerstfeest en bijbelteksten op grafstenen voorkomen in de Harry Potter-boeken. Maar voor mij is dit niet het criterium om een boek als ‘christelijk’ te bestempelen, zoals ik ook muziek niet beoordeel op het aantal keren dat de woorden ‘God’, ‘Jezus’ of ‘Bijbel’ erin voorkomen. Wat belangrijker is, ligt dieper, beneden het niveau van oppervlakkige allegorieën en makkelijke bekeringsverhalen. Het gaat om de ‘diepe magie’ uit de Narnia-verhalen, de glimp van een realiteit achter onze wereld, een plotselinge straal van buiten het raamwerk van het verhaal, die iets aanraakt in het hart. En dat vond ik wel degelijk in Jonathan Strange & Mr Norrell. Susanna Clarke hoeft het niet eens zo bedoeld te hebben, maar volgens mensen als George MacDonald en Lewis komt het vaker voor dat het werk van kunstenaars meer bevat dan zij zelf bedoelden, want echte creativiteit vindt haar oorsprong in de gedachten van iets dat hoger is dan de mens zelf. Boeken, films en muziek kunnen dus onopzettelijk toch christelijk blijken te zijn.
Als dit verhaal begint is de wereld ‘onttoverd’. De magiërs houden zich alleen bezig met het bestuderen van oude teksten en het daarover discussiëren. Magie is verworden tot gespeel met woorden, een hobby voor excentriekelingen. De inhoud, de werkelijkheid is verdwenen. En eigenlijk is men daar blij mee ook. Want magie is zo onvoorspelbaar, niet veilig. Liever gezellig bij elkaar komen en erover praten dan proeven van de echte magie. Ik denk dat we als christenen vaak ook tevreden kunnen zijn met het praten over God en Jezus en de Bijbel, met het interpreteren van bijbelteksten en het weerleggen van afwijkende meningen. Dat is een veilige bezigheid. De echte God, het echte Leven, zou ons alleen maar storen bij onze discussies. Maar gelukkig zijn er, net als in dit verhaal, mensen die verlangen naar meer, die niet tevreden zijn met de woorden, maar een ontmoeting willen hebben met de werkelijkheid.

In de magie van Strange en Norrell wordt iets van die werkelijkheid zichtbaar. Er gebeuren wonderen, een andere wereld dringt door in de onze, en dat leidt tot ontzag. Maar de magie is nog niet hersteld. Norrell is bang dat mensen de magie verkeerd gebruiken, en onderwerpt het gebruik van magie aan zeer strenge regels (bovendien verzamelt hij alle boeken, zodat niemand anders zich in de magie kan verdiepen). Strange wil zich aan die regels onttrekken, en in contact komen met de feeën, maar zonder zich echt te realiseren hoe gevaarlijk dat werkelijk is. En tegelijk is er de mysterieuze bediende van Mr. Norrell, Childermass, die zichzelf niet beschouwt als dienaar van Norrell of Strange, maar van de ravenkoning, John Uskglass.
Er is een tragedie voor nodig om Strange en Norrell bij elkaar te brengen. Samen gaan ze uiteindelijk op zoek naar de bron van de Engelse magie, John Uskglass zelf. En pas dan realiseren ze zich dat ze niet van doen hebben met energieën die ze met spreuken kunnen controleren, maar met de macht van een persoon, die ver boven hen uitgaat. En als de ravenkoning naar hen kijkt, beseffen ze hoe klein ze zelf eigenlijk zijn. Dan blijkt bovendien dat zij het niet waren die de magie van Engeland herstelden, maar dat het altijd al John Uskglass was die de echte wereld liet doorbreken. Zoals een van de karakters zegt: “Norrell en Strange zijn de spreuk die hij gebruikt.” Het waren deze woorden die me ervan overtuigden dat dit een christelijke roman is. Want dit is de boodschap van de bijbel. Wij denken dat we heel wat zijn met onze religieuze plichtsbetrachting. We denken dat wij de waarheid moeten beschermen, dat het onze taak is regels op te stellen en dogma’s te formuleren. Of we denken dat we wonderen moeten verrichten en grote daden doen voor God. We denken dat het onze taak is het koninkrijk van God tot stand te brengen. En ondertussen verketteren we elkaar, zoals Norrell en Strange. Maar in werkelijkheid is er niets dat wij kunnen controleren. We hebben te doen met een Persoon die oneindig ver boven ons uitgaat. En dat koninkrijk van God waar wij ons voor inzetten, is een Persoonlijke realiteit, die alleen door God zelf tot stand kan worden gebracht.

Deze Persoon wordt door onze religie niet beïnvloed, er zijn geen spreuken waarmee we hem voor onze kar kunnen spannen, en tegelijk kunnen onze dogma’s en leringen zijn wezen en werkelijkheid niet omvatten of veilig maken. Hoe wij ons ook inspannen, hoe wij ook discussiëren, God doet wat Hij wil. En het koninkrijk van God, het herstel van de diepe magie van de schepping, de komst van de volle glorie en heerlijkheid, wordt alleen door Hem tot stand gebracht. Maar hij kiest ervoor ons daarbij te gebruiken. Wij zijn de spreuk, het instrument, waardoor hij handelt. Daarop mogen we vertrouwen. Het is niet iets dat wij kunnen bewerken, waar wij ons van kunnen verzekeren door onze inspanning, het is iets dat wij alleen kunnen ontvangen. En als we dan zien dat door ons, door onze woorden of handelingen, iets doorbreekt van het grote Koninkrijk, worden we er niet trots van, maar worden we juist nederig. We zien onszelf zoals we werkelijk zijn. En vervolgens kunnen we, net als Strange en Norrell doen in dit verhaal, onze handen ineen slaan en ons verlangen volgen en tot onze bestemming komen.
En in dit verhaal wordt de magie van Engeland hersteld. Op een andere manier dan Norrell en Strange hadden kunnen dromen. Want John Uskglass heeft een boek achtergelaten ... Niet een droog boek in een bibliotheek, niet een studieboek dat in de kast blijft staan, maar een levend boek. Ook daarbij knikte ik instemmend - de bijbel is het woord waardoor wij het levende Woord ontmoeten, niet een dood boek, maar een levende openbaring - maar waar het hier precies over gaat, zal ik niet verklappen. Er moet voor jullie ook nog iets te ontdekken overblijven.