vrijdag 30 april 2010

Een radicale keuze

Toen ik jong was, zeiden we in de jongerengroep van de kerk vaak tegen elkaar hoe belangrijk het was radicaal voor Jezus te kiezen. We hoorden van sprekers over mensen die alles achterlieten om zendeling te worden in achtergelegen gebieden of die met gevaar voor eigen leven bijbels smokkelden naar gesloten gebieden. We lazen in boeken (zoals die op het plaatje) over gelovigen die werden gemarteld, soms op gruwelijke wijze, zonder hun redder te verloochenen. We hoorden over mensen die al hun tijd besteedden aan gebed, of die de hele bijbel uit het hoofd hadden geleerd. Onze muzikale held was Keith Green (erg goede pianist en liedjesschrijver trouwens), die ons voorhield dat we niet op bed moesten blijven liggen als de wereld nog in duisternis lag. Zijn biografie droeg de titel 'No compromise!'. Dat zegt genoeg.
In de bijbel lazen we dat Jezus van ons ook zo'n radicale keuze verwachtte. Zei hij niet tegen de 'rijke jongeling', die bij hem kwam om te vragen wat hij moest doen om het eeuwige leven te krijgen, dat hij alles moest verkopen wat hij had om Jezus te volgen? Dus streefden wij daar ook naar. En ikzelf ging op sommige punten nog verder dan de meeste anderen. Ik heb het vaker verteld: hoe ik een strak schema hield van vijf bijbelhoofdstukken per dag, gebed, bijbelteksten memoriseren en bijbelstudieboeken lezen. Hoe ik in elke samenkomst van de kerk aanwezig was. Hoe ik elke zaterdagochtend met een groepje evangeliseerde (was wel erg gezellig overigens!) en tijdens de lunchpauze op de universiteit wachtte tot het gesprek in de richting van geloof of kerk ging om te kunnen getuigen. Hoe ik mezelf verbood nog spannende boeken van Alistair McLean te lezen, films te kijken en ook ophield verhalen te schrijven. Hoe ik me schuldig voelde over de keren dat ik afweek van mijn christelijke voornemens, en daardoor in de put raakte. En hoe ik uiteindelijk diep overspannen werd van dit leven gebaseerd op schuldgevoel. (Natuurlijk is dit maar een kant van mijn leven toen. Ik herinner me ook gezellige avonden op de studentenvereniging, het tekenen van stripverhalen in mijn college-aantekeningen en mijn aquarium van toen.)

Sinds die tijd worstel ik met de vraag: wat betekent het nou om Jezus te volgen? Aan de ene
kant leef in in een wereld die niet in God gelooft, en dat ook vaak rationeel en overtuigend weet te brengen. Het is op grond van de waarnemingen van de wereld rondom ons niet vanzelfsprekend om te vertrouwen dat er een almachtige persoonlijke God bestaat die om mensen geeft. Ik ben me er ook van bewust dat het niet vanzelfsprekend is. Denk alleen maar aan het bericht over chimpansees waar ik gisteren een link naar plaatste. Als chimps echt rouwgedrag vertonen en dus bewust zijn van de dood, is dat dus iets dat evolutionair ontstaan is? En dan heb ik het nog niet eens over de vraag naar het lijden. Maar ik kan door al deze vragen niet overtuigd worden. Niet dat ze niet overtuigend zijn, maar ik kan het niet laten gebeuren. Ik weet namelijk dat ik niet zonder God kan. Als ik aan mezelf was overgelaten, als ik zelf maar staande moest zien te blijven, dan zou ik de moed moeten opgeven. Als ik niet meer was dan een 'vleesmachine', het product van doelloze evolutie, en mijn bewustzijn was een illusie voortgebracht door mijn hersenen, dan had ik geen reden door te gaan met de bijna dagelijkse strijd tegen depressieve gedachten, negatief zelfbeeld, angst voor de toekomst et cetera. Dan zou ik geen basis meer hebben om te geloven dat ik waardevol ben (ook als ik het zelf niet zie) en dat ik waard ben om van te houden (ook als ik mezelf veroordeel). In mij bevindt zich een diepe, zwarte put. Ik kan mezelf er niet aan mijn haren uit omhoog trekken. Mijn enige hoop is dat God dat doet. Het klinkt wellicht dramatisch, maar voor mij is het vertrouwen op God van levensbelang. Ik kan het onmogelijk opgeven. Ik moet wel geloven.
Maar aan de andere kant leef ik in een religieuze wereld waar ik steeds hoor dat ik allerlei dingen 'zou
moeten' doen en die dat ook nog manipulatief en vasthoudend weet te brengen. Bijna elke zondag in de kerk, en in behoorlijk wat boeken, artikelen en websites, klinkt dezelfde boodschap door die ik als tiener hoorde: we zijn door genade gered, maar nu verwacht God wel van ons dat we hard ons best voor hem doen, dat we ons met alle kracht voor hem inspannen. Nog steeds zijn de mensen die extreme keuzes maken onze helden, en nog steeds krijgen we een schuldgevoel aangepraat als we niet bidden of niet naar de kerk gaan of niet ons geld geven aan goede doelen. En ik zit op mijn stoel heen en weer te schuiven. Ik weet namelijk dat ik het niet kan. Ik kan niet voldoen aan welke religieuze 'eis' of 'verwachting' dan ook. Zelfs al zou het maar zijn dat ik elke dag een keer zou moeten bidden, of elke zondag naar de kerk zou moeten gaan, of vriendelijk zou moeten zijn. Als er ook maar iets 'moest', zou ik direct de handdoek in de ring moeten gooien. Ik kan het namelijk niet. Het zou direct een plicht worden. En van het een zou het ander komen. Als ik 1 ding moet, moet ik vervolgens alles. Als ik een enkele verplichting heb, is prompt alles weer verplicht. En het zou nooit genoeg zijn. Ik zou nooit genoeg kunnen bidden (hee, als sommige mensen twee uur per dag bidden zou ik het ook moeten kunnen), ik zou nooit genoeg kunnen bijbellezen (er zijn mensen die de bijbel in negen maanden uitlezen, dus moet ik dat ook), ik zou nooit genoeg doen (zolang je een stukje 'vrije tijd' hebt dat je gebruikt voor ontspanning, ben je nog niet echt 'radicaal'). Ik zou onherroepelijk de weg ingaan naar de overspannenheid. Dus kan ik ook niet anders dan mijn hoop erop vestigen dan dat God al van mij houdt vanaf de grondlegging van de wereld, en dat niets dat ik ooit doe daar iets aan kan veranderen. Ik moet erop vertrouwen dat Jezus in zijn dood en opstanding alles heeft gedaan wat God verlangde, en dat Gods wil dus niet meer afhankelijk is van mijn eigen inspanning. Ik moet wel geloven in goedkope genade. In gratis genade. Als ik er ook maar iets voor zou moeten betalen, zou het voor mij te duur zijn. Ik moet me wel vastklampen aan Gods onvoorwaardelijke liefde. Ik kan niet anders.

De apostel Paulus leefde ooit heel radicaal. Hij was een enthousiaste Farizeeer, die alles deed wat de wet voorschreef. Hij bad meer dan alle anderen, las de bijbel meer dan alle anderen, was strenger voor zichzelf dan alle anderen, en zorgde er ook nog eens voor dat anderen net zo radicaal werden als hij. Hij was bereid om de mensen die er met de pet naar gooiden en de wet links lieten liggen met vuur en zwaard uit te roeien. En hij deed dat om God te eren. Maar na zijn ontmoeting met Jezus ging hij heel anders denken over zijn radicaliteit. Dat beschrijf hij in Fillipenzen 3. "Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen en één met hem zijn – niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan."
Dat was een heel andere vorm van radicaliteit. Niet meer de radicaliteit van zijn eigen inspanning, zijn eigen opoffering, zijn eigen harde werken. Niet meer zijn eigen rechtvaardigheid door het naleven van de wet. Dat had geen enkele betekenis, het maakte hem alleen maar trots en deed hem andere mensen minachten. Het was minder waard dan afval, Paulus had er schijt aan gekregen. In plaats daarvan had hij al zijn hoop gesteld op Jezus. Hij geloofde dat God had beloofd dat wie op Hem vertrouwen het leven van de eeuwigheid hebben en uit de dood zullen opstaan. Hij geloofde dat door Jezus' dood en opstanding de wil van God voortgang zou vinden op de Aarde en in zijn eigen leven. En dat God hem rechtvaardig zou maken, niet door zijn eigen inspanning, maar doordat Paulus op God vertrouwde. Daar zette Paulus alles op in.

Het gaat dus niet om een radicale inspanning, maar om een radicaal vertrouwen. En anders dan die eerste vorm is het niet iets waar Paulus (of ik) zichzelf op kon laten voorstaan. Paulus was door een visioen van zijn eigen radicale pad afgebracht, en was zich er van bewust dat hij als God niet had ingegrepen de jonge christelijke gemeente tot de dood toe vervolgd zou hebben. En ikzelf ben door overspannenheid voor eens en altijd van het pad van de eigen inspanning afgebracht. Mijn radicale vertrouwen op genade is dus niet iets waar ik trots op kan zijn, verre van dat. Het is voor mij de enige mogelijkheid om te leven.  Ik moet dus wel radicaal instemmen met de woorden van het lied: 'My hope is built on nothing less, than Jesus' blood and righteousness.' Zoals Luther zei: 'Hier sta ik, ik kan niet anders.'