maandag 21 december 2009

Kracht en motivatie


Voordat iemand gaat denken dat ik niets anders doe dan film kijken (wat dicht bij de waarheid komt ...), gaan we weer over op een serieus onderwerp (niet dat films niet serieus zijn natuurlijk). Na mijn eerdere bericht 'God: 'good cop' of 'bad cop'' belandde ik in een e-maildiscussie met een van mijn lezers. De rest van dit bericht is een uitwerking van mijn antwoord aan de persoon in kwestie. Het gesprek sneed namelijk een erg belangrijk onderwerp aan, namelijk het verschil tussen motivatie en kracht, of tussen bedoeling en uitvoering. Mijn vriend erkende dat God nooit een manipulator is en geen angst gebruikt om ons ergens van te overtuigen. Op zowel de 'luie' als de 'overijverige' mensen kan Gods genade dezelfde uitwerking hebben, op verschillende manieren. Maar waar begint dan onze verantwoordelijkheid? Als God heeft gezorgd dat we het juiste willen, kunnen we het dan ook? "De beroemde kip-ei vraag: waar begint God te werken, bij de kip of bij het ei? bij de wedergeboorte (het moment van tot geloof komen) of bij de bekering (de daadwerkelijke levensverandering die daarvan het gevolg is?" Anders gezegd: op welk punt grijpt God aan, onze motivatie of onze kracht?
Het antwoord is natuurlijk, zoals jullie misschien wel van me verwachten: allebei. En tegelijk hebben we op beide punten onze eigen verantwoordelijkheid. Die is echter anders dan ik zelf altijd dacht.

Ik geloofde namelijk wel van jongs af aan dat ik door Gods genade gered was, dat Hij mij had uitgekozen (en niet andersom). Dat gaf mij de motivatie om ook te willen leven volgens de manier die past bij gelovigen, bij kinderen van God. (Hoewel er behoorlijk veel 'bad cop'-boodschappen bij zaten helaas). Maar ik meende dat het uitvoeren van Gods wil, het doen van zijn bedoeling, volledig mijn verantwoordelijkheid was. Dat ikzelf ervoor moest zorgen dat ik heilig leefde. Dat het mijn eigen schuld was als ik faalde (en mijn eigen verdienste als ik succes had, wat leidde tot trots).
Mijn overspannenheid maakte duidelijk dat mijn eigen kracht tekortschoot. Ik kon niet op eigen gelegenheid datgene doen waarvan ik wist dat het goed was (of dat nalaten waarvan ik wist dat het verkeerd was). En van trots raakte ik terecht in een toestand van lusteloosheid. In plaats van te blijven vechten, had ik de moed maar opgegeven.
Een paar jaar geleden werd ik me bewust van de lacune in mijn denken over mezelf, waardoor ik mezelf zo hard was gaan inspannen. En ik deed die ontdekking op een wat ingewikkelde manier. Namelijk via een boek van Leanne Payne Crisis in mannelijkheid. Herstel van mannelijke en vrouwelijke identiteit. Deze Amerikaanse schrijfster betoogde in het kort dat er twee instellingen zijn in de mens. De 'mannelijke' daadkracht, prestatie, of wil, en de 'vrouwelijke' identiteit, bewustzijn, of 'zijn'. En dat als deze twee uit evenwicht zijn, een mens vervalt of in het 'valse mannelijke', namelijk een overdreven prestatiezucht en geldingsdrang (controle), of het 'valse vrouwelijke', namelijk een overdreven afhankelijkheid en passiviet. In een mensenleven is het vaak de vader die het 'mannelijke' communiceert, namelijk ons bevestigt in wat we doen, die bevestigt dat we onze plannen kunnen waarmaken, dat we in staat zijn om onze ideeën te verwerkelijken. Het is vaak de moeder die het 'vrouwelijke' communiceert, die ons bevestigt in wie we zijn, die onze identiteit als persoon verstevigt, zodat we weten dat we belangrijk zijn, gewoon om wie we zijn. (Deze rollen zijn natuurlijk niet strikt gescheiden, het gaat om het principe). Haar betoog vervolgde met de opmerking dat als we op een van deze gebieden tekortschieten, God erin wil voorzien. Dat wil zeggen dat een te actieve man (of vrouw) zich moet openstellen om van God bevestiging te ontvangen voor zijn/haar identiteit, en dat een te passieve vrouw (of man) haar/zijn wil door God mag laten aanraken.
Toen ik dit las, ging er bij mij een licht aan. Er zaten twee kanten aan de medaille. God was er niet alleen verantwoordelijk voor dat ik het juiste 'wilde', hij was er ook voor verantwoordelijk dat ik het 'deed'. Ik was ook afhankelijk van God voor de uitvoering, niet alleen voor het verlangen.

Dat wist ik eigenlijk al lang, natuurlijk, want het staat in Filippenzen 2:13: "Het is God die zowel het willen als het handelen bij u teweegbrengt, omdat het hem behaagt." Zowel het willen als het handelen. Allebei!
Maar in het vers daarvoor staat aan de andere kant: "Blijf u inspannen voor uw redding, en doe dat in diep ontzag voor God."
Het is dus geen kwestie van lui achterover hangen en wachten tot je ledematen vanzelf gaan bewegen en je het goede gaat doen. God vraagt van ons een actieve betrokkenheid. We moeten het actief willen, ons actief voor hem openstellen en ernaar zoeken zijn weg te gaan. We moeten actief afhankelijk zijn. Dan maakt hij het allebei voor ons werkelijkheid, zowel het willen als het werken.

Mijn bericht over God als goede of kwade politieagent handelde over onze motivatie. God wil niet dat we ons leven baseren op angst voor straf maar op basis van liefde voor God en de naaste (ons verlangen naar het goede koninkrijk). Als we dat koninkrijk binnengaan, verandert onze identiteit (dan worden we heiligen, Gods onderdanen). Maar onze motivatie kan niet door het fantastische visioen van Gods bedoelingen worden veranderd, als we ons er niet voor openstellen. Als we onze ogen niet opendoen. Daarom zegt Jezus keer op keer: "Wie oren heeft, die hore!" Zolang we onze oren en ogen stijf gesloten houden, krijgt Gods liefde geen kans om door te dringen, en blijven we stug op onszelf en onze eigen kleine belangen gericht. Dan blijven we werken uit religieuze, wettische motieven, uit angst of trots, maar niet uit de acceptatie die straalt uit de liefdevolle ogen van God.

Het andere aspect is de kracht waaruit we leven, waarmee we onze nieuwe identiteit vormgeven.
Want zelfs al hebben we onze ogen en oren geopend, en willen we uit de passiviteit komen en actief gaan liefhebben, en zelfs al willen we afraken van onze prestatiedrang en controleneigingen: we kunnen het niet zelf werkelijkheid maken. Zonder God kunnen we helemaal niets doen. De geest is door het vlees krachteloos, zegt de bijbel. Alleen het goede 'willen', is niet voldoende. We moeten het ook kunnen. Daar zit hem de pijn van de zondeval, waarbij de mens zijn afhankelijkheid van God heeft opgegeven, omdat hij dacht zelf zijn leven te kunnen vormgeven (kracht) volgens zijn eigen waardeoordelen (motivatie). Hij dacht dat hij God niet nodig had en sloot zijn ogen en zijn hart. Daardoor raakte hij zijn vrijheid kwijt. Hij zette zijn eigen kracht in om het verkeerde te bereiken en ging daardoor hard op weg naar onvrijheid, controle, passiviteit, in een woord: de dood. De enige manier waarop de mens van dat pad kon worden afgebracht, lag niet in zijn eigen mogelijkheden, maar kwam van buitenaf: een ingrijpen van een macht buiten onszelf.
De vorm die dat ingrijpen van God in onze werkelijkheid aannam, was de incarnatie, de dood en opstanding van Jezus. Zijn vereenzelviging met ons in de dood en onze vereenzelviging met Hem in zijn opstanding zijn onze redding. Het was niet iets wat wij deden (wat de mens deed was hem aan het kruis nagelen), maar helemaal Gods initiatief. Dat betekent dat ook de verandering van onze gerichtheid, de vervulling van ons verlangen en de uitvoering van onze wil afkomstig zijn van God. Niet alleen het willen, ook het handelen. Zoals in Romeinen 8 staat: "In ons wordt volbracht wat de wet van ons eist ... niet door onze eigen natuur, maar door de Geest." De Geest, de uitvoerende persoonlijkheid van God, laat ons zien dat wat God voor ons wil het goede is, en bewerkt in ons tegelijkertijd de realiteit van wat de wet bedoelt.
Kortom, we zullen pas gaan geloven als we zien dat wat God voor ons bedoelt goed is (als we ernaar verlangen). En alleen God kan ons dat laten zien, als wij bereid zijn onze ogen te openen. Maar geloven houdt tegelijk in dat we op God vertrouwen om dat te krijgen wat goed is, dat we voor onze heiligheid afhankelijk zijn van God, dat we erop te vertrouwen dat Hij doet wat Hij heeft belooft. Het teken dat God doet wat hij belooft, dat we daadwerkelijk op Hem kunnen vertrouwen, zijn de dood en opstanding van Christus: niet voor niets zegt Paulus in 1Ko15 dat als Christus niet was opgestaan ons geloof zonder inhoud is: we zouden in een illusie vertrouwen. De opstanding geeft zekerheid.
En de andere kant op: vanuit het besef dat onze kracht van God afkomstig is en niet van onszelf, mogen we met volle overgave gaan leven in het koninkrijk. We zullen namelijk weten dat hoe hard we ook werken, God verantwoordelijk is voor het eindresultaat. Dan zullen we de woorden spreken die God ons geeft, en zal wat we doen worden gedaan als uit kracht van God. Dan zullen we niet meer bezorgd zijn over de resultaten of uitkomsten van ons harde ploeteren, niet langer zeggen 'what's in it for me', maar 'voortgaan van kracht tot kracht' tot we voor God verschijnen in Sion (om maar weer een bijbelse allusie te gebruiken).

De term 'vlees' in de bijbel duidt dus niet op biefstuk, maar is een aanduiding van wat wij als mensen doen uit een vertrouwen in onze eigen kracht, in wat we door onze eigen inspanning kunnen bewerkstelligen (dus wijst het niet alleen op losbandigheid (vleselijkheid, zoals religieuze mensen het vaak interpreteren), maar duidt het juist op religieus gedrag, wat niets anders is dan het door eigen inspanning proberen te vervullen van Gods geboden. De Farizeeën waren vleselijker dan de prostituees en belastingambtenaren in Jezus' tijd.). Als  als we vertrouwen op de Geest, zullen we daarentegen vrucht dragen: het karakter van God (liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing). Tegen deze dingen is geen wet, zegt Paulus in Galaten 5. De maatstaf die ons veroordeelt als we op onszelf vertrouwen (omdat de wet laat zien dat we onszelf niet wezenlijk kunnen veranderen, zelfs als we dat willen), is dus krachteloos als we op God vertrouwen, omdat onze rechtvaardigheid van de Rechtvaardige afkomstig is.
De eigen gerechtigheid zal in het oordeel verbranden. De opbrengst van onze eigen inspanningen, de vrucht van het vlees, kan het koninkrijk van God niet binnenkomen en is dus gedoemd te verdwijnen, net als degenen die op hun eigen kracht vertrouwden om hun verlangens te vervullen. Maar wie op God vertrouwt, wordt door Hem bekleed met glorie: zijn of haar daden van gerechtigheid, zijn of haar glans en schijnsel is een geschenk van God. Wie niet op God wil vertrouwen, blijft echter op weg naar de afgrond van de Godsverlatenheid, wat de bijbel de 'buitenste duisternis' noemt, de tweede dood.

Wat is dus onze verantwoordelijkheid? Daar schreef ik over in mijn andere bericht: 'Wat kan ik eraan doen?': als God ons verantwoordelijk houdt voor ons leven, en we tegelijkertijd niet ons leven kunnen veranderen, wat is dan onze verantwoordelijkheid? Dat we onze machteloosheid toegeven en om hulp vragen. Niet meer en ook niet minder.